= afgeleid van Loricaria.
Harnasmeervallen
Grootste meervallenfamilie uit de orde van de ➛Siluriformes, waarvan de leden een volledig met ➛beenplaten bedekte huid hebben. Tot zeer slanke vissen met een brede kop en een smalle, soms zweepvormige staart. Over de pupil ligt een huidflapje dat van grootte veranderd bij wisselende lichtsterkte. De eventueel aanwezige ➛vetvin is voorzien van een stekel. De ➛zwemblaas is klein en omsloten door een beenkapsel. Als zwemmers zijn de vissen daardoor niet handig, maar dat is geen gemis in hun natuurlijke omgeving. Deze vissen hebben een zuignapvormige bek waarmee ze zich kunnen vastzuigen aan de ondergrond en eventueel ➛algen daarvan kunnen afschrapen. De dieren zijn doorgaans dan ook eters van plantaardig voer of ➛detritus, maar ook hout en dierlijk voer valt bij sommige geslachten binnen het menu. Smaakzintuigen bevinden zich over het gehele lichaam. Indien aanwezig bezitten deze meervallen twee ➛baarddraden op de mondhoeken. Daarboven, maar ook op andere plaatsen zijn borstelachtige structuren of ➛odontoden zichtbaar. Doorgaans worden die bij mannen langer, wat het uit elkaar houden van de geslachten vereenvoudigd.
Hun ➛biotoop bestaat vooral uit snelstromende beken met helder water, waarin hun zuigmond bijzonder praktisch is. Toch worden sommige soorten ook in stilstaand water gevonden. In de bergen komen soorten tot op 3000 meter hoogte voor, waaruit mag blijken dat de zuigmond deze dieren zelfs tegen watervallen op laat klimmen.
Geslachten met geschikte aquariumdieren:
Acanthicus, ➛Acestridium, ➛Ancistrus, ➛Baryancistrus, Chaetostoma, Cordylancistrus, Corymbophanes, Dekeyseria, Dolichancistrus, ➛Farlowella, Hemiancistrus, ➛Hisonotus, ➛Hypancistrus, Hypoptopoma, ➛Hypostomus, ➛Lampiella, ➛Leporacanthicus, ➛Lithoxus, ➛Loricaria, Macrotocinclus, ➛Otocinclus, Oxyropsis, ➛Panaqolus, ➛Panaque, Parotocinclus, ➛Peckoltia, ➛Pterygoplichthys, ➛Rineloricaria, Schizolecis, ➛Scobinancistrus, ➛Spectracanthicus, ➛Sturisoma en Sturisomatichthys.