= met het lichaam van een steur.
Geslacht van meervallen met ten minste 10 soorten uit de familie van de ➛Loricariidae.
Zeer slanke vissen met een zweepachtig lichaam, dat bij de, zoals de naam aangeeft, steurachtige, zeer spitse snuit en de romp is verbreed. Daarmee vertoont het geslacht gelijkenis met ➛Farlowella, maar met een forsere romp. Onder de spitse snuit bevindt zich de naar achteren staande zuigmond, die de dieren houvast geeft in stromend water. Van de kop lopen over de flank twee rijen stekels naar achteren, die vanaf het einde van de rugvin als een enkele rij tot de staart samengaan. De borstvinnen en de rugvin vallen het meest op en zijn, net als de overige vinnen, driehoekig. Alleen de staart heeft een diep ingesneden V-vorm. De voorste vinstraal van de meeste vinnen is verstevigd. Mannen zijn van de vrouwen te onderscheiden door de ➛odontoden op de kop, vooral de wangen.
Rustige dieren die vooral 's nachts actief zijn. Overdag zijn ze zeer onverstoorbaar en kunnen met de hand tijdens werkzaamheden voorzichtig aan de kant worden gelegd. Stroming is nooit een probleem, maar ook met minder gedijen ze goed. Zorg wel voor hoge kwaliteit (vers) water, de dieren zijn erg gevoelig voor opbouw van afvalstoffen. Kijk ook uit met vinnen bijtende vissen, zoals sommige karpers, de hoge rugvin is een ware magneet.
In de natuur leven de dieren in zacht, zuurstofrijk water met een steenbodem zonder plantengroei, met veel boomwortels waarvan de dieren aufwuchs eten. Goede ➛stroming zorgt voor voldoende ➛zuurstof en met ➛filtering blijven waterwaarden langer op orde.
Echte ➛herbivoren die daarom vrijwel uitsluitend ➛plantaardig voedsel blieven.
De kweek is nog bij geen soort gelukt, maar verloopt vermoedelijk als bij ➛Sturisomatichthys, waarnaar recent meerdere bekende soorten zijn verplaatst.
Kner 1853
Afkomstig uit de Rio Paraguay en Cajuba in Paraguay en Brazilië
Grondkleur lichtbruin, vaak gelig. Vanaf de neuspunt over de flanken loopt een donkerbruin, brede streep. De lichtbruine tekening is ook de verstevigde vinstralen te zien. Soms is op borst- en rugvin een marmertekening aanwezig.
Lengte tot 25 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als vermeld bij het geslacht.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 18 tot 22° C
pH: 6-8 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Geen IUCN status.
Fowler 1940
Endemisch in Rio Ucayali in Peru, nabij de plaats Contamana, waar het oppervlak volledig is bedekt met ➛Pistia en ➛Eichhornia.
Lijkt veel op de vorige soort, maar de snuit is iets omhoog gebogen.
Lengte tot 22 cm.
Warmtebehoeftiger dan S. barbatum.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 24 tot 30° C
pH: 6-7 dH: 8-12 fH: 14-21 ppm: 130-200
Kopen: ok.