= naar een lokale Venezolaanse naam.
Klein geslacht van meervallen met 7 soorten uit de familie van de ➛Loricariidae.
Grotere Zuid-Amerikaanse harnasmeervallen met een zeer grote kop, die vaak een kwart tot een derde van de lichaamslengte vormt. Rug- en staartvin zijn opvallend groot, de eerste lijkt op een waaier, de laatste is doorgaans lier- of sikkelvormig. Borst- en buikvinnen staan als kleine vleugels opzij. De voorste vinstraal van rug-, staart- en borstvinnen is benig verdikt. Hiermee kunnen ze zich vastzetten in een schuilplaats of belagers het doorslikken onmogelijk te maken. Beide geslachten hebben aan weerszijden van de bek borstels of ➛odontoden. De zuignapvormige ovale schraapbek is met vele fijne tanden in een V-vorm bezet en wordt gebruikt om hout mee te schrapen, waarmee de dieren zich voeden. De aanwezigheid van stukken hout is daarom van belang. Het schrapen is in het aquarium goed hoorbaar. Aan weerszijden van de bek zijn twee ➛rudimentaire baarddraden te zien als uitstulpingen. Naast hout zijn ook ➛algen en ➛periphyton (aufwuchs) van belang. Ter vervangen kan ➛plantaardig voer worden aangeboden, als algen of aufwuchs ontbreken. Dierlijk voer alleen zeer spaarzaam aanbieden, darmklachten zijn het risico.
Vreedzame vissen, zij het onderling erg territoriaal als alle Loricariidae, en daarom alleen in een groot aquarium met meerdere exemplaren te houden. Ook tegen gelijkvormige dieren kan er agressie ontstaan. Ze zijn desondanks zeer geschikt voor het ➛gezelschapsaquarium, zelfs met het vrij grote formaat dat de dieren kunnen bereiken. Hard water wordt meestal niet goed verdragen. De vissen zijn goede eters en produceren veel afval, een goed filter is daarom van belang, evenals het geregeld reinigen daarvan. De vissen worden vrij oud én groot: houdt er rekening mee dat alleen jonge dieren worden aangeboden en serieuze formaten bereiken.
De meeste soorten zijn nog niet nagekweekt, van degene waarbij dat wel is gelukt is bekend dat het holenbroeders zijn.
Lujan, Hidalgo & Stewart 2010
Inheems in Rio Tapajós in de staat Mato Grosso, Brazilië.
Uiterlijk als vermeld bij het geslacht. Lichtbruin of beige grondkleur met een patroon van grijzig zwartbruine lengtestrepen. Bij het ouder worden neemt niet de breedte van de strepen, maar het aantal toe. Ogen roodbruin. Vinnen met een zelfde kleurpatroon als het lichaam.
Lengte tot 40 cm.
De soort is nog niet nagekweekt.
Geschikt voor aquaria vanaf 800 liter.
Temperatuur: 23 tot 27° C
pH: 5-7 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Over de IUCN status van deze soort zijn nog geen gegevens.
Lujan & Chamon 2008
Inheems in de staat Amazonas in Brazilië, waar de rivieren Solimões en Purus samenkomen.
Lichaamsvorm als beschreven bij het geslacht. Grondkleur grijsbruin met een grijszwarte labyrinttekening op de kop, naar het lichaam overgaand in een zigzagpatroon op de beenplaten. De staartvin is opvallend bleekroze met sterk verlengde vinstralen aan de randen. Aan de staartrand een zwarte zoom.
Lengte tot 40 cm.
Geen gegevens over de kweek bekend.
Geschikt voor aquaria vanaf 800 liter.
Temperatuur: 22 tot 27° C
pH: 5-7 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Geen IUCN status.