OtocinclusOtocinclus cocama

Otocínclus

= met een versperd oor.

Geslacht van meervallen met ruim 15 soorten uit de familie van de ➛Loricariidae.

Kleine, kleurrijke meervallen uit Zuid-Amerika met een zuigmond onder de snuit, die soms moeilijk uit elkaar zijn te houden. De grootste soort meet 55 mm. De naam verwijst naar de aanwezigheid van een soort trommelvlies. Lichaam breed vanaf de spitse kop, naar de staart taps toelopend, smal en hoog. De huid is voorzien van rijen beenplaten die geheel zijn bedekt met kleine ➛odontonen. Vinnen voorzien van verdikte voorste vinstralen, transparant, soms met de lichaamstekening in de staart, soms ook in andere vinnen. Rugvin driehoekig, staartvin gevorkt. Een vetvin ontbreekt. Mannen zijn doorgaans kleiner en minder stevig gebouwd.

Soorten leven doorgaans in groepen in heldere, traag stromende delen van grote rivieren of kleine zijrivieren daarvan, tussen waterplanten of oeverbegroeiing, dichtbij het wateroppervlak. De dieren beschikken over een op darmademhaling lijkende vorm van accessoire ademhaling, maar wordt gevormd door een aftakking van de slokdarm naar een ringvormige zak, kort voor het bereiken van de maag. Ook fungeert dit deels als alternatief voor de ontbrekende zwemblaas.

Ze voeden zich hoofdzakelijk met ➛algen en ➛aufwuchs van plantenbladeren, ➛hout en ➛stenen. Deze vissen eten continue en bijvoeren met voldoende plantaardig voer is van belang als algen ontbreken.

Vriendelijke dieren die evenwel niet erg geschikt zijn voor het ➛gezelschapsaquarium, het betreft kleine en schuwe vissen. Ook zijn de dieren vrij gevoelig voor teruglopende ➛waterkwaliteit, plaats de dieren niet in een recent draaiend aquarium. Houdt deze groepsdieren liefst met minimaal zes exemplaren.

De vissen zijn overdag actief. Zonder dichte beplanting worden de dieren schichtig en voelen zich kwetsbaar. Grootbladige planten hebben de voorkeur. Zorg voor beperkte ➛stroming. Ook houtwortels en stenen kunnen voor dekking zorgen.

Weinig soorten zijn gekweekt. De eieren zijn kleefkrachtig en krijgen geen broedzorg. De jongen zijn zeer klein.

cócama

Reis 2004

Inheems in Peru, in de benedenloop van de Rio Ucayali en Marañon.

Otocinclus cocama
Otocinclus cocama. © ➛P. Maguire

Lichaamsvorm als bij het geslacht beschreven. Grondkleur zilverachtig wit tot beigewit, met daarover een onregelmatig patroon van grote, scherp afgetekende langwerpige bruinzwarte dwarsstrepen en vlekken. De ruimte ertussen is half zo breed als de vlekken. Op de kop liggen de strepen in de lengte en dichter op elkaar. De rugvin heeft deels bruinzwart getinte vinstralen, de staart een zoom even van de rand in die kleur. Mannen zijn, uitgegroeid, kleiner dan de vrouwen en hebben een ➛genitaalpapil achter de anus.

Lengte ♀ tot 45 mm, ♂ tot 40 mm.

Verzorging en gedrag als bij het geslacht vermeld.

De kweek is gelukt, maar een verslag ontbreekt. Zie het geslacht voor details.

Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.

Temperatuur: 20 tot 25° C

pH: 6-8   dH: 0-12   fH: 0-21   ppm: 0-200

Dit is een bedreigde soort, onduidelijk is of de handel nakweek of wildvang levert.