= naar een eigennaam.
Monotypisch geslacht van meervallen uit de familie van de ➛Loricariidae.
L. gibbosa is al lang bekend als aquariumvis en nagenoeg bedreigd. Mogelijk is er een tweede soort, maar deze wordt vooralsnog als variant gezien.
Miranda-Ribeiro 1908
Endemisch in het Ribeiro de Iguape bekken in de staat São Paulo in Brazilië, Zuid-Amerika. Te vinden in betrekkelijk koel water.
Lichaam gedrongen voor de familie, met een brede kop, naar de staart toe slank. Als alle leden van de familie volledig bepantserd, een vetvin ontbreekt. Onder de forse, stompe snuit bevindt zich de zuigmond. Borst- en buikvinnen staan horizontaal opzij. Grondkleur is licht beigegrijs, met een donkerbruine zigzagtekening tussen rug- en staartvin. Ook meer oranje en geel gekleurde dieren komen voor.
Lengte tot 5 cm.
Vreedzame dieren, geschikt voor ander, eveneens rustig ➛gezelschap. Zuurstofrijk, helder water met een vrij lage temperatuur is van belang. Dit ook geregeld verversen. Zorg ook voor stenen en hout, liefst met algaangroei, de dagelijkse kost in de natuur. Indien afwezig kan met ➛plantaardig voer worden gevoerd of met plantaardig droogvoer, zoals ➛Spirulina.
De soort is nog niet in het aquarium nagekweekt.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 15 tot 25° C
pH: 6-8 dH: 4-30 fH: 7-53 ppm: 70-500
Kopen: nee.
= afgeleid van Lamprologus.
Tak van voornamelijk langwerpige Afrikaanse cichliden uit de familie van de ➛Cichlidae. Deze komen vooral voor in het Tanganyikameer, maar ook in de Congo rivier. Ook komen enkele hoge en ovale vissen voor.
Het zijn bij liefhebbers populaire, kleine tot middelgrote in ➛holen broedende cichliden. Het merendeel van de soorten welke voorheen onder het verzamelgeslacht ➛Lamprologus vielen zijn na het opdelen daarvan ondergebracht in de volgende zeven geslachten:
➛Altolamprologus, | ➛Chalinochromis, |
➛Julidochromis, | ➛Lepidiolamprologus, |
➛Neolamprologus, | Telmatochromis, |
Variabilichromis. |