= hoge Lamprologus.
Klein geslacht van cichliden met 2 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Wat grotere vissen met een opvallend hoge, zijdelings sterk afgeplatte lichaamsbouw met een spitse kop, met daarin een grote, ver uitstulpbare bovenstandige bek. Van alle soorten bestaan vele lokale kleurvariaties.
Alle vertegenwoordigers van dit geslacht leven ➛endemisch in het ➛Tanganyikameer in Afrika, waar ze op een diepte van enige meters nabij rotsformaties leven.
Geringe territoriumneigingen, maar wel enigszins roofzuchtig, daarom niet tezamen met al te kleine of jonge vissen houden.
Alle soorten zijn substraatleggers die hun eieren in holtes tussen stenen leggen. De holte wordt zo gekozen dat de vrouw er precies in past. De broedzorg wordt door de vrouw gedaan en stopt zodra de jongen ➛Artemia-naupliën eten.
Poll 1978
Te vinden in het gehele Tanganyikameer.
Lichaamsvorm als vermeld bij het geslacht. Kop langer dan A. compressiceps, vrijwel zonder knik bij de ogen. Lichaam korter. Grondkleur bruinig licht- tot donkergrijs met donkere dwarsbanden. Daaroverheen op iedere schub een lichtblauwe vlek. Halstervormige donkere tekening op de kop.
Lengte tot 14 cm.
Overig als vermeld bij het geslacht.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 24 tot 28° C
pH: 7-9 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500
Kopen: ok.
Boulenger 1898
Lichaamsvorm als vermeld bij het geslacht. Ondergrond geelbruin, met diverse vericale, tapse dwarsbanden. Lichaam langer en kop korter dan bij A. calvus, vooral de knik bij de ogen is dieper.
Lengte ♀ tot 10 cm, ♂ tot 12,5 cm.
Overig als vermeld bij het geslacht.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 24 tot 28° C
pH: 7-9 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500
Kopen: ok.