= fijn geschubde Lamprologus.
Klein geslacht van cichliden met 10 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Robuuste, slanke roofvissen met een langgerekt rond lichaam, endemisch in het ➛Tanganyikameer. Na het uiteenvallen van het toenmalige verzamelgeslacht Lamprologus onderdeel van de stam van de ➛Lamprologini. De grote kop is vrij spits met een diep ingesneden, ver uitstulpbare, eindstandige bek. De beide kaken zijn voorzien van goed zichtbare puntige tanden. De ogen staan vrij hoog, gebruikelijk voor dieren die nabij de bodem leven. Rugvin lang en vrij laag, de veel kortere aarsvin valt weinig op langs de naar de staart oplopende buiklijn. Staart driehoekig. Vrouwen zijn in de regel een stuk kleiner dan mannen.
Onderling zijn de dieren betrekkelijk rustig indien als paar gehouden. Rivaliserende mannen kunnen echter zeer agressief zijn, soms tot één van beide bezwijkt. Zorg altijd voor voldoende schuilgelegenheid, de vissen moeten uit elkaars beeld kunnen blijven. Goed samen te houden met grotere soorten dieren. Houdt het aquarium goed afgedekt, tijdens conflict wordt nogal eens een sprong genomen.
Van nature hinderlaagrovers, kleine vissen en garnalen vallen daarom in de categorie prijzige voeding. De dieren accepteren echter ook grover levend en diepvriesvoer. Uitsluitend voedsel van ➛dierlijke aard.
Kweken is gevallen mogelijk, het betreft holenbroeders met uitgebreide ➛broedzorg. Jongen kunnen met Artemia formaat ➛jongbroedvoer worden gevoerd, zoals te verwachten alleen van dierlijke aard.
Soorten worden zelden aangeboden in de handel.
Steindachner 1909
Klein vindgebied langs de noordoostkust van het Tanganyikameer, vanaf de grens tussen Burundi en Tanzania en de monding van de Malagarasi rivier.
Een duidelijk kleinere soort met een wat afwijkend uiterlijk. Zijdelings samengedrukt lichaam, met een steil oplopende voorhoofdslijn, die na een ronde knik in de vrijwel recht naar achteren lopende rug overgaat. Een duidelijke rij grote, donkere vlekken over het midden, met daarboven een tweede rij met drie lichtere vlekken, die door eerder genoemde rij wordt overlapt. De middelste vlek loopt over in de rugvin. Laatste is, evenals de aarsvin, van een krachtige gele zoom voorzien. Ook zijn deze, als de staartvin, geel gevlekt.
Lengte ♀ tot 5 cm, ♂ tot 7 cm.
Verzorging als vermeld bij het geslacht. Buiten het broeden in slakkenhuizen leven de dieren voornamelijk nabij rotsen, waar zij hun toevlucht zoeken bij gevaar. Te houden als paar, maar voor de kweek geeft een harem met drie vrouwen meer kans op succes. Meerdere mannen vraagt veel ruimte, reken op 50 x 50 cm per man.
Goed te kweken. Net als Lamprologus brevis slakkenhuisbroeders, waarbij de vrouw in een slakkenhuis de eieren afzet en bewaakt. Mannen passen door hun grootte niet, en stoten hun zaad uit voor de opening, om dit vervolgens naar binnen te waaieren. De ongeveer 50 eieren komen na 2 tot 3 dagen uit. De dooierzak is na ongeveer 5 dagen verbruikt.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 23 tot 28° C
pH: 7-9 dH: 12-30 fH: 21-53 ppm: 200-500
Geen IUCN status. Na eerst onder Julidochromis te zijn geschaard, is deze soort ook nog onder Lamprologus en Neolamprologus ondergebracht.
Boulenger 1898
Te vinden in het gehele Tanganyikameer in de overgangszone tussen rotsen en zandbodem, meestal tot een diepte van 50 meter, soms tot 200 meter.
Lichaam volgens de geslachtsbeschrijving. Een grote soort. Op de geelbruine huid lopen, vanaf de kieuwdeksel, donkere, vaag gerande vlekken in drie rijen over de lengte, de onderste in het midden, de bovenste langs de rugvin en één daar tussen. Op het voorste deel van de rug zijn de vlekken vaag. De vlekken verlopen deels in elkaar of staan versprongen. Tussen deze rijen lopen rijen van blauwig zilveren vlekjes. Ook in de ongepaarde vinnen lopen rijen van deze vlekjes. Rugvin met een zwarte en witte zoom. Tijdens de balts kleuren beide ouders gedeeltelijk donker, vanaf de keel naar achteren op de flanken.
Lengte ♀ tot 28 cm, ♂ tot 35 cm.
Verzorging en gedrag als bij de geslachtsbeschrijving.
De kweek is vrij eenvoudig, de vissen zijn monogaam en zeer productief. Tot 1000 eieren worden in open water tegen een wand afgezet, waarmee deze soort van de meeste andere afwijkt. Eieren en jongen worden meerdere maanden door beide ouders beschermd. De eieren komen na 2 à 3 dagen uit. De dooierzak is na nog eens 5 dagen verbruikt, waarna kan worden gevoerd met
Geschikt voor aquaria vanaf 500 liter.
Temperatuur: 23 tot 28° C
pH: 7-9 dH: 12-30 fH: 21-53 ppm: 200-500
Soms lastig te onderscheiden van L. profundicola. Ook bekend als Lamprologus cunningtoni.
Kopen: ok.