= cichlide met halster.
Klein geslacht van cichliden met 3 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Rotsbewoners, ➛endemisch in het ➛Tanganyikameer in Afrika, en nauw verwant aan het geslacht ➛Julidochromis. Net als deze vallen ze onder de stam van de ➛Lamprologini. Mogelijk zodanig, dat enkele soorten daaruit in dit geslacht opgaan in de toekomst. De naam heeft betrekking op de tekening rond de kop.
Langwerpige vissen, zijdelings weinig afgeplat. De spitse kop heeft een laag geplaatste bek met opvallende, stevige lippen. Rugvin lang, de aarsvin beduidend korter, beide gepunt. De staartvin is waaiervormig. Mannen zijn groter, en hebben, eenmaal volgroeid, een goed zichtbare genitaalpapil die bij vrouwen ontbreekt.
Redelijk vreedzame vissen, die onderling echter agressief kunnen zijn. Vooral rond de paartijd kan het verdedigen van het territorium tot felle confrontaties leiden.
In de natuur leven de dieren uitsluitend tussen rotspartijen, waar ze bij gevaar tussen terugtrekken. Ook in het aquarium zijn schuilplaatsen belangrijk. Een natuurlijk nabootsing kan met rolkeien worden gemaakt, al kan dat ook prima met andere soorten steen. Zorg bij het ➛inrichten voor een stabiel bouwsel. Planten worden met rust gelaten, maar voor harder water is de keuze daarin beperkt.
Als voedsel kunnen zowel ➛levend, ➛diepvries- als ➛droogvoer dienen van dierlijk aard, de dieren zijn niet erg kieskeurig.
Kweken kan met alle soorten, al is dat niet altijd even eenvoudig. Een goede methode is paren uit een groep jonge dieren te laten ontstaan. De andere dieren kunnen daarna het best naar een andere bak worden overgezet. Holenbroeders. Beide ouders verdedigen het nest fel. Eieren worden tegen het plafond afgezet, doorgaans een stevig oppervlak als hout of steen. De vrouw zorgt voor het legsel en helpt de man indien nodig bij de verdediging. De jongen komen na maximaal vier dagen uit en teren nog ruim een week op hun ➛dooierzak. Vrij zwemmende jongen kunnen met ➛Artemia naupliën worden gevoerd. Ook na uitkomen blijven de jongen tot acht weken in het nest tot ze uit het nest worden verjaagd, waarna de ouders aan een volgend legsel beginnen.
Soorten worden zelden in de handel aangeboden.
Poll 1974
Endemisch langs de gehele oostelijke oever van het Tanganyikameer.
Uiterlijk als bij de geslachtsbeschrijving. Geheel egale licht roodbruinig grijze grondkleur, slechts met de 'halster; op de kop, met een tot op het kieuwdeksel doorlopende streep. Buik- en ongepaarde vinnen met een dunne helderblauwe rand.
Lengte ♀ tot 10 cm, ♂ tot 12 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als bij het geslacht beschreven. Tot 120 eieren worden afgezet.
Geschikt voor aquaria vanaf 180 liter.
Temperatuur: 23 tot 26° C
pH: 7-9 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500
Kopen: ok.