= als Julidines, mariene lipvissen.
Klein geslacht van cichliden met 5 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Slanke, langgerekte vrijwel rolronde vissen uit de stam van de ➛Lamprologini, met een vrij spitse kop met opvallend grote lippen, alle ➛endemisch in het ➛Tanganyikameer. Rugvin lang, aarsvin bijna de helft daarvan. De staartvin is rond bij beide geslachten. De soorten zijn door de tekening over het algemeen goed herkenbaar, al zijn er lokale variaties.
Vrij agressieve dieren, die, eenmaal met een partner, de grenzen van het territorium tot bekkentrekken toe duidelijk maken. De zwarte tekening van de vissen wordt dan nog dieper zwart. Een typisch verschijnsel is dat zij hun buik naar de dichtstbijzijnde ondergrond draaien en zwemmen daarom nabij stenen geregeld op hun zij of over de kop.
Deze vissen komen het best tot hun recht in een speciaalaquarium, ingericht met veel stenen en holtes, waar ze zich bij voorkeur tussen ophouden. Voedsel is geen probleem, muggenlarven en watervlooien zijn prima en eenmaal eraan gewend zullen ze ook droogvoer eten. De kweek is niet moeilijk. De vissen zijn ➛holenbroeders en de holte wordt, na het vormen van een koppel, fel tegen alles verdedigd. De ongeveer 30 eieren worden tegen het dak van de holte afgezet. Na twee tot drie dagen komen de eieren uit. De jongen blijven lang in het nest. Zodra deze het nest verlaten laat een nieuw legsel meestal niet lang op zich wachten.
Een paar is geschikt voor een aquarium vanaf 60 liter.
Temperatuur: 23 tot 27° C
pH: 7-9 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500
Staeck 1975
Endemisch in het zuidelijk deel van het Tanganyikameer, waar het leeft in ondiep water langs de rotsige kustlijn.
Uiterlijk als bij de overige dieren, maar met een puntiger snuit. Vertoond in lengtebelijning grote gelijkenis met de ornatus, zij het dat deze dunner is. Geen geel aanwezig. Bij de dickfeldi loopt nog een aparte, korte en wat schuine streep door het oog die boven de neusgaten begint, als had de vis een bril. Op en onder de onderste lengtestreep soms op vele schubben lichtblauwe vlekjes. Alle vinnen blauw getint.
Lengte tot 8 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als beschreven bij het geslacht.
Kopen: ok.
Matthes 1959
Te vinden in het uiterste noordwesten van het Tanganyikameer. De vissen leven voornamelijk rond de rotsige oeverzone, waar voldoende schuilgelegenheid is.
Lichaamsbeschrijving als vermeld bij het geslacht. Grondkleur bruin-rozig wit, met gele borstvinnen. Afhankelijk van de herkomst uit het meer loopt over de bovenste helft van het lichaam een variabele diepzwarte tekening, die in de basis uit gekruiste brede dwars- en lengtebanden bestaat. Bij nakweek ontstaan vaak onderbrekingen in de lengtebanden. De rugvin is soms geheel zwart, maar meestal zwartblauw met lichtblauwe vlekken, evenals de staart. Beide zijn afgezet met een fel lichtblauwe rand, die ook in de lichter gekleurde aarsvin is te zien. Buikvinnen lichtblauw met zwarte voorste vinstralen.
Lengte ♀ tot 6 cm, ♂ tot 7 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als beschreven bij het geslacht.
Kopen: ok.