= nieuwe Lamprologus.
Geslacht van cichliden met ten minste 40 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Grootste geslacht uit de stam van de ➛Lamprologini. Mogelijk wordt het in de nabije toekomst verder opgesplitst. De onderlinge verwantschap is zo groot dat er spontane kruisingen tussen soorten optreden. Vele soorten zijn dan ook nog onbeschreven.
Op één na leven alle soorten in het ➛Tanganyikameer in Oost-Afrika. Binnen het geslacht is de variatie in leefwijze en gedrag groot; van slakkenhuisbewoners tot rotsbewoners en zowel solitaire dieren als dieren die binnen een klein gebied hun eigen ➛territorium binnen de groep verdedigen. De overeenkomst zit in het territoriumgedrag en de ➛broedzorg, al bestaat binnen dat laatste ook weer variatie.
Slanke en langgerekt ovale dieren met een hoge lichaamsbouw. De kop is groot, met een meestal wat onderstandige, grote bek. De rugvin is, als bij vele cichliden, lang, waarvan het voorste en langste deel met harde vinstralen, het achterste deel weekstralig. De anaalvin is een stuk korter, voor de helft hard- en weekstralig. De staart is rond of met langgerekte punten. Deze vinnen zijn, samen met de buikvinnen, meestal voorzien van een dunne, helderblauwe zoom. Borstvinnen zijn transparant, soms met een gele kleur. De lichaamskleur is vaak een rossig beige, typisch voor het geslacht. Lichtblauwe accenten zijn vaak aanwezig, met name rond kop en kieuwdeksels.
Betrekkelijk eenvoudig te houden cichliden, waarvan vele het als paar zelfs in een gezelschapsaquarium prima doen, al zal veel van het natuurlijke gedrag daarin verloren gaan. De vissen vragen relatief veel ruimte. Een speciaalaquarium is dan een betere keuze. Deze territoriumdieren verdedigen hun terrein vurig en zijn onderling geregeld agressief, al verschilt dit per soort vrij sterk. Voor slakkenhuisbewoners zijn slakkenhuizen in de handel, anders bij een delicatessenwinkel. Voor de meeste soorten is ➛inrichten met stenen aan te bevelen. Belangrijk is dat er voor ieder dier minimaal één schuilplaats is. Als voedsel kunnen levend en diepvriesvoer dienen, droogvoer wordt echter ook gegeten, liefst in korrelvorm.
Meestal niet moeilijk te kweken. Binnen het geslacht is in ➛holen broeden de norm, ➛substraatleggers komen ook voor. Het aantal eieren verschilt per type, meestal komen deze binnen drie dagen uit; jongen zwemmen na ongeveer een week vrij.
Poll 1974
Prinses van Burundi
Endemisch in het Tanganyikameer, waar de dieren voorkomen langs de rotsige oever.
Langgerekte, vrij hoge vissen met sierlijke vinnen. Deze zijn in dezelfde beigeroze kleur als het lichaam, met een dunne helderblauwe zoom aan de randen. De kop heeft een zwarte vlek achter het oog en één op de kieuwdeksel. Daaromheen een heldergroene tekening, lopend vanaf de bek. Vrouwen zijn kleiner dan mannen. Mannen hebben langere punten aan rug- en aarsvin en ontwikkelen uiteindelijk een voorhoofdbult.
Lengte ♀ tot 7 cm, ♂ tot 9 cm.
Eén van de makkelijkst te houden Tanganyika-cichliden. Voeg daarbij het buitengewoon aantrekkelijke uiterlijk en ziedaar: mogelijk de populairste Afrikaanse cichlide die het zelfs in een gezelschapsaquarium nog redelijk doet. Een speciaalaquarium is echter aan te raden. Veel rotsen met een overdaad aan schuilgelegenheid en een bodem van fijn grind benaderen de natuurlijk omgeving. Hoofdzakelijk dierlijk voedsel wordt gegeten, maar ook enige plantaardige kost is welkom.
Ook de kweek van de prinses is eenvoudig. Het betreft substraatleggers die hun eieren aan de onderkant van een voorwerp bevestigen. Een gevormd kweekkoppel houdt de band, zodat er geregeld nesten volgen. Jongen uit voorgaande legsels helpen mee het nest te bewaken, tot de ruimte te krap wordt en de ouders stoppen met legsels en zelfs de jongste beginnen te eten. Voor doorgaand leggen kunnen de oudste jongen verwijderd worden.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 23 tot 27° C
pH: 7-9 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500
Kopen: ok.