= naar de Duitse botanicus Peckolt.
Geslacht van meervallen met ten minste 20 soorten uit de familie van de ➛Loricariidae.
Gedrongen harnasmeervallen met een brede, ronde kop met een zuigmond, voorzien van een tastdraad aan weerszijden. Typische bodemdieren met een vlakke buiklijn en sterk gewelfde rug. De rugvin is zeer groot. De borstvinnen staan langs de buiklijn als vleugels in het horizontale vlak. Staart ondiep liervormig. De ➛vetvin is kort en vrij hoog, met een gebogen stekel. Mannen, vooral de meest dominante, ontwikkelen korte ➛odontoden op de voorste, verdikte borstvinstralen en de achterste helft van de flanken, soms op de kieuwdeksels. Vrouwen zijn van bovenaf bezien forser achter de borstvinnen.
Betrekkelijk vreedzame dieren die met hun beperkte formaat ook in het ➛gezelschapsaquarium goed passen. Voorwaarde is wel voldoende zuurstofrijk water, liefst met de nodige ➛stroming, te regelen, evenals schuilplaatsen tussen ➛stenen of ➛hout. Neem fijn en niet te scherp grind. Enigszins gedimd ➛licht heeft de voorkeur. Territoriaal, indien meerdere dieren worden gehouden is het van belang daar voldoende ruimte voor te hebben. In een te kleine bak kunnen ze agressie vertonen, zowel naar soortgenoten als andere dieren. Zachtbladige planten kunnen worden aangevreten.
Weinig eisende alleseters met een voorkeur voor dierlijk voedsel. Geef ze een mix met afwisselend dierlijk en ➛plantaardig voer van ➛levend, ➛diepvries- als ➛droogvoer.
De kweek is over het algemeen vrij eenvoudig. Holenbroeders. De vrouw wordt door de man in een hol gelukt en blokkeert vervolgens de uitgang, waarna de paring volgt. De afgezette eieren worden door de man bewaakt en komen na ongeveer een week uit, waarna de jongen nog bijna twee weken op hun dooierzak teren.
Eigenmann 1912
Alleen bekend uit de Rio Pará in de benedenloop van de Braziliaanse Rio Tocantins.
Vorm als aangegeven bij het geslacht. Grondkleur groenig lichtgrijs of rozig oranjegrijs. De kop is voorzien van dunne, zwarte kronkellijnen die een craqueleepatroon vormen, het lichaam van vier of vijf veel bredere en onscherpe, gebogen dwarsstrepen. De ongepaarde vinnen zijn breed, zwart gezoomd met een brede, rozig oranje rand, al komen ook dieren met vrijwel geheel oranje rugvin voor, met donkere dwarsbanden. Ook de voorste borst- en buikvinstralen en ogen kunnen deze tint hebben.
Lengte tot 13,5 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als beschreven bij het geslacht.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 23 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 4-12 fH: 7-21 ppm: 70-200
Geen IUCN status. Ook bekend als L135.
Armbruster & Werneke 2005
Afkomstig uit de Rupununi, in het smalste stuk van Guyana, enkele tientallen kilometer van de grens met Brazilië.
Grondkleur donker grijsbruin, met zwartere brede vlekken en dwarsbanden. Vinnen lichter met oranjegele zoom langs rug- en staartvin, ook in de borst- en buikvinnen deze kleur.
Lengte tot 7,5 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als vermeld bij het geslacht.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 23 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Geen IUCN status. Ook bekend als L076.