Kleine ➛vin tussen rug- en staartvin met ten hoogste één vinstraal, soms adipose genoemd. Lang is gedacht dat de vetvin, die onder meer bij karperzalmen (➛Characidae) en meervalachtigen (➛Siluriformes) veel voorkomt, een ➛rudimentair evolutionair overblijfsel is. In de wereld komen zo'n 6000 vissen met een vetvin voor, die als schijnbaar nutteloos werd beschouwd.
De vetvin is echter ontstaan in meerdere visfamilies die geen verwantschap onderling hebben, daarom bestaat nu het vermoeden dat het wel degelijk een functie heeft. Mogelijk heeft de vin een belangrijke rol bij het waarnemen van waterstromingen. Ook kan het zijn dat de vetvin als een stabilisator bij het zwemmen fungeert. Opvallend is in ieder geval dat de vin vooral bij riviervissen voorkomt, meer dan bij dieren die in water met weinig of geen stroming leven.
= oude vrouw.
Klein geslacht van cichliden met 8 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Grote, robuuste cichliden uit Mexico en Midden-Amerika met een ovaal lichaam. Volwassen mannen ontwikkelen op hun voorhoofd een indrukwekkende vetbult. Het lichaam is zijdelings sterk samengedrukt, maar maakt een gespierde indruk. De voorhoofdbult wekt de indruk van een grote kop, maar deze is toch niet buitenproportioneel. De bek is betrekkelijk klein. De rugvin is, als bij vrijwel alle cichliden lang, met een deel harde en weke vinstralen. Ook de aarsvin is zo verdeeld, maar veel korter. Beide lopen uit in een meer of minder langgerekte punt. De staart is breed kwastvormig. Het geslachtsonderscheid kan bij jonge dieren lastig zijn, tot de voorhoofdbult zich ontwikkeld. Mannen worden in de regel groter.
De verschillende soorten kennen meestal meerder lokale varianten met een typerende tekening. Veel terugkerende elementen zijn 5 tot 6, alleen bij opwinding zichtbare brede dwarsbanden, een donkere vlek op de staartwortel en een groot deel van de schubben is vaak met een grillig gevormde, roodachtig getinte vlek getekend.
Het beste te houden in een groep van 6 of meer dieren, binnen een koppel kan de sfeer ineens omslaan, wat voor de vrouw nogal eens met de dood eindigt. Andersoortig gezelschap kan een gunstig effect hebben als afleiding. Kies dit echter niet te klein. Neem een ruim aquarium, wat neerkomt op een flink exemplaar. Deze is in te richten met hout en stenen, zodat ook voldoende noodzakelijke schuilgelegenheid ontstaat. Planten worden opgegeten of uitgegraven en zijn nauwelijks een optie. Een goede ➛filtering houdt het water helder en de bodem zo goed als dat gaat vrij van ➛detritus. Regelmatig water verversen is belangrijk.
Als voedsel wordt allerlei ➛dierlijk voedsel gegeten, maar voornamelijk ➛plantaardig, zoals algen, waterplanten en in het water gevallen fruit. In het aquarium kan dat grotendeels door groenten en onbespoten fruit worden ingevuld. Vermijd al te eiwitrijk (zoogdier)voedsel, houd het vezelrijk.
De kweek is in de regel weinig problematisch, het zijn meestal productieve vissen die vaak meerdere duizenden eieren afzetten. De grootste moeilijkheid is het vinden van een passend stel, de vissen zijn kieskeurig in de partnerkeuze. Een koppel laten ontstaan uit een groep jonge dieren werkt in de regel goed. Ook duurt het een paar jaar voor de dieren geslachtsrijp zijn. Enig geduld daarom voor de kweek. Eieren worden op een steen of ander plat voorwerp afgezet. Beide ouders doen de ➛broedzorg. Voeren kan met Artemia formaat ➛jongbroedvoer.
Voorheen vielen de toenmalige soorten binnen het geslacht ➛Cichlasoma, waarna ook de geslachten Paratheraps en Paraneetroplus er korte tijd mee zijn bevolkt.
Steindachner 1864
Verspreiding beslaat het zuiden van Mexico en noordwestelijk Guatemala, in de stroomgebieden van de rivieren Candelaria, Grijalva en Usumacinta. Dat kan stromend of stilstaand water zijn, helder of troebel, en ook enigszins brak water wordt door sommige dieren verdragen.
Uiterlijk variabel, al naar gelang de herkomst. Basiskleur witgrijs Dieren met zowel lichtblauwe, gele als rozerode flanken komen voor. In trek zijn de blozende rode koppen, meestal met een geel lichaam. De keel is vrijwel altijd rood en de bovenste flankhelft, soms ook daaronder, is meer of minder bezaaid met zwarte onregelmatig verspreide vlekjes, meestal met de hoogste concentratie in het midden. Soms is hoog op de onderste flankhelft vanaf het oog tot de staart nog een brede zwartgrijze lengteband te onderscheiden. In het wild doorgaans kleiner dan de hier aangegeven aquariumlengte.
Lengte ♀ tot 25 cm, ♂ tot 30 cm.
Verzorging en gedrag als bij het geslacht beschreven. Zoals de herkomst al verraad, gaat het om zeer tolerante dieren wat de watersamenstelling betreft. Desondanks toch warmtebehoeftig.
Kweekt eenvoudig, al kan het tot drie jaar duren voor geslachtsrijpheid is bereikt. Tot 2000 eieren, deze komen na ongeveer drie dagen uit. Jongen zwemmen na een week vrij rond.
Geschikt voor aquaria vanaf 800 liter.
Temperatuur: 24 tot 32° C
pH: 6-8 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500
IUCN status onbekend.
Kopen: ok.