= (mogelijk) vlakke rug.
Geslacht van meervallen met ruim 30 soorten uit de familie van de ➛Loricariidae.
Kleine vissen die sterk lijken op ➛Otocinclus, zowel wat betreft vorm als grootte. Langwerpige vissen met een spitse snuit, waaronder een wat naar achteren staande zuigmond. Alleen richting de staartwortel zijdelings samengedrukt. De kop is van boven afgeplat en vrij breed. De staartvin is in verhouding met lichaam en overige vinnen groot en heeft een ondiepe liervorm. De huid is geheel met korte ➛odontoden bezet.
Dieren uit kleine, snelstromende beken met helder en zuurstofrijk water, meestal vrij koel. Op plantenbladeren en takken zijn ze geregeld in rusthouding te vinden. Ook schrapen ze ➛aufwuchs daar vanaf, hun voornaamste voedselbron.
Rustige dieren, die onderling af en toe slechts lichte onenigheid hebben. Vermijd al te drukke medebewoners om schuwheid te voorkomen. Zorg voor ➛stroming, ook om het zuurstofgehalte op orde te houden. Een goede ➛filtering houdt daarbij de belasting met afvalstoffen laag. Zorg altijd voor wat grootbladige planten, welke als rustplaats kunnen dienen. Het koel houden van het water kan in de zomermaanden problemen geven.
Indien algen ontbreken, kan het gebruikelijke ➛plantaardige voedsel worden gegeven. Ook met voedertabletten voor garnalen kan af en toe worden afgewisseld.
Enkele soorten zijn nagekweekt. Vaak betreft het ➛vrijleggers zonder vorm van broedzorg, soms zijn de weinige eieren kleverig en worden (per stuk) vastgehecht. Deze komen binnen 4 dagen uit, waarna de jongen na 2 dagen vrij zwemmen. Jongen zijn zeer klein en vragen het fijnste ➛jongbroedvoer.
Soorten worden zelden aangeboden.
Azpelicueta, Casciotta, Almirón & Koerber 2004
Afkomstig uit noordelijk Argentinië in de Yabotí-Guazú rivier, een zijrivier van de Rio Uruguay in de provincie Misiones. Mogelijk ook in Uruguay.
Vorm als beschreven bij het geslacht. Kleur beigebruin, met donkerder bruine, kleine, langwerpige vlekjes, die ook op de vinnen zichtbaar zijn. Zijn de dieren in goede doen, dan ontwikkelt zich op de bovenste helft een iriserende, smaragdgroene laag. Ogen roodbruin. Vrouwen groter en sterker groen gekleurd, mannen meer gevlekt.
Lengte ♀ tot 45 mm, ♂ tot 35 mm.
Verzorging, gedrag en kweek als bij de geslachtsbeschrijving. Eieren worden op plantenbladeren afgezet. Een moeilijkheid is het niet te hoog op laten lopen van de temperatuur.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 18 tot 26° C
pH: 6-8 dH: 8-12 fH: 14-21 ppm: 130-200
Geen IUCN status.
Miranda-Ribeiro 1908
Afkomstig uit het stroomgebied van de Ribeira de Iguape in Brazilië.
Eén van de grotere soorten. Grondkleur beige, met een dicht patroon van kleine, donkerbruine vlekjes, waarin bij mannen een brede, donkere lengtestreep is te zien. Vrouwen groter en minder helder van kleur.
Lengte ♀ tot 6 cm, ♂ tot 5 cm.
Zeer gevoelig voor afnemende ➛waterkwaliteit.
De kweek is gelukt, een klein aantal eieren werd per stuk op een plantenblad afgezet nadat de vrouw deze had schoongepoetst.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 20 tot 24° C
pH: 5-7 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Geen IUCN status.