= Ancistrus met rasp.
Klein geslacht van meervallen met 3 soorten uit de familie van de ➛Loricariidae.
Langwerpige vissen uit Zuid-Amerika, met een brede, van boven afgeplatte kop, als alle leden van de familie. Rugvin groot, staart met een dichte liervorm. Een vetvin is aanwezig. Alle soorten zijn donker gekleurd met een regelmatig patroon van wit tot oranjeachtige stippen over lichaam en vinnen. Jonge dieren dragen weinig grote stippen, terwijl volwassen dieren steeds meer kleinere vertonen. De vissen onderscheiden zich in detail van andere geslachten, met name de betanding. Mannen van bovenaf te onderscheiden door de vierkantere kop, deze is bij vrouwen meer driehoekig. Ook dragen volwassen mannen opvallende ➛odontoden op de kieuwdeksels.
Solitaire, territoriale vissen die vooral 's nachts actief zijn. Eenmaal gewend laten ze zich ook meer zien op gebruikelijke voedermomenten. Onderling soms agressief, vaak ook naar andere bodemvissen met een vergelijkbaar uiterlijk. Onder soortgenoten keert de rust weer zodra de rangorde is bepaald. Naar andere vissen verdraagzaam. Zorg voor voldoende schuilplaatsen, zeker indien meerdere exemplaren in één aquarium worden gehouden. Stroming wordt op prijs gesteld, in de natuur leven deze vissen in berggebied, in snelstromend, zuurstofrijk water.
In de natuur voeden de dieren zich met ➛zoetwatersponzen, insecten en ➛periphyton, algaangroei. Het zijn overwegend ➛carnivore vissen, en weinig kieskeurig. Een aandeel ➛plantaardig is evenwel van belang.
Kweken is mogelijk, eieren worden in een hol afgezet en door de man bewaakt. Na 7 tot 10 dagen komen deze uit. Na nog een week zwemmen de jongen vrij. Deze kunnen met Artemia formaat ➛jongbroedvoer worden gevoerd.
Vanwege de tekening populaire vissen, die soms tegen flinke prijzen worden verhandeld.
Burgess 1994
Te vinden in de rio Xingu en Iriri.
Jonge dieren donkergrijs met grijzig witte vlekken, vaak ovaal, alsof twee ronde elkaar overlappen. Vinnen grotendeels met hetzelfde vlekkenpatroon. Ongepaarde vinnen oranjegeel, buik- en borstvinnen heldergeel. Buik wit. Volwassen dieren met meer kleine stipjes, bruinig oranjegeel. Het hele lichaam kleurt oranjegeel, ook de vinnen. Mannen dragen opvallende roodoranje odontoden op de voorste borstvinstraal.
Lengte tot 40 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als beschreven bij het geslacht. Legsels tot 150 eieren.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 24 tot 30° C
pH: 5-7 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
In het wild een kwetsbare soort, koop bij voorkeur nakweek. DATZ codenummer L014.
Chaves, Oliveira, Gonçalves, Sousa & Rapp Py-Daniel 2023
Endemisch in de middenloop van de rio Xingu in noordoost Brazilië.
Uiterlijk als bij de geslachtsbeschrijving. Kleur bruinachtig grijszwart, met witte, ronde vlekken, welke bruiniger kleuren met het ouder worden, even groter dan de pupil. Afstand tussen de stippen is één tot anderhalve stipgrootte. Soms vloeien meerdere stippen samen.
Lengte tot 22 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als bij het geslacht aangegeven. Rond de 20 eieren.
Geschikt voor aquaria vanaf 180 liter.
Temperatuur: 25 tot 32° C
pH: 6-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Ontbreekt op de IUCN lijst. DATZ codenummer L082.