= met een kuras (borstpantser).
Geslacht van meervallen met meer dan 15 soorten uit de familie van de ➛Loricariidae.
Volledig gepantserde vissen uit Zuid-Amerika met een zeer langwerpig lichaam, de enige ongepantserde plek bevindt zich onder de kop. Lichaam rond met een afgeplatte buik, naar de staart toe zeer dun uitlopend, als een zweep. De kop is groot met een vrij spitse snuit en voorzien van kleine ogen, een onderstandige zuignapvormige bek, vaak met franje en uitstulpbaar. Een vetvin ontbreekt. Bij mannen zijn de zijkanten van de kop van ➛odontoden voorzien. In de paartijd zijn deze nog duidelijker en ook aan de borstvinnen te zien. Vrouwen hebben een meer driehoekige kop.
Overwegend nachtactieve dieren, die zich met hun zuignapvormige bek aan stenen of ruiten vastzetten. Pas 's avonds worden ze actief. Weinig eisende dieren, die evenwel helder water met enige stroming het meest waarderen. Een bodem van fijn zand of met ➛herfstbladeren is aan te bevelen, evenals niet te fel licht. Alle voer dat betrekkelijk snel de bodem bereikt wordt gegeten. ➛Rode muggenlarven, ➛tubifex, ➛enchytreeën, maar ook laag zwemmende ➛watervlooien en dergelijke worden verorberd. Zeker in een gezelschapsaquarium is het zaak erop toe te zien dat de dieren hun deel krijgen. Plantaardig voer is zonder meer noodzakelijk. Bij gebrek aan algen kan sla of spinazie, eventueel enkele dagen voorgeweekt in water, worden gegeven. Een steen kan dit op de bodem houden. Ook ➛droogvoer of een voedertablet worden gegeten. Eten vindt voornamelijk 's nachts plaats.
Sommige soorten zijn te kweken, maar dat is niet altijd eenvoudig, met name de opfok van de jongen kan lastig zijn. Laat een goed kweekkoppel ontstaan uit een groep van rond de zes dieren. Zorg voor zacht, enigszins zuur water. De kwaliteit van de voeding is vaak de sleutel tot succes. Een flinke waterverversing met iets koeler water kan stimulerend werken. Een hol van stenen of een buis kan dienen als afzetplaats, die daartoe door de man zorgvuldig wordt schoongemaakt. De vrouw bezoekt de plaats en zet de eieren af, waarna deze door de man worden bevrucht. De man neemt vervolgens de broedzorg op zich. Tot de eieren na ongeveer een week uitkomen eet deze niet. Na nog eens drie dagen zwemmen de jongen vrij. Het grootbrengen ervan is, zoals vermeld, lastiger. Dagelijks wat water verversen is noodzakelijk, maar niet te veel ineens. Gehakte tubifex, ➛azijnaaltjes en ➛Artemia-naupliën kunnen als ➛jongbroedvoer dienen, evenals plantaardig materiaal. Zorg voor permanente beschikbaarheid van voedsel.
Vele bekende soorten die hieronder vielen zijn nu ingedeeld bij het geslacht ➛Rineloricaria.
Regan 1904
Inheems in vrijwel heel Zuid-Amerika, Chili uitgezonderd. Mogelijk dat het uiteindelijk om verschillende soorten gaat. De dieren komen in veel verschillende typen water voor, wat de brede tolerantie verklaart.
Een typisch lid van het geslacht, met een diepzwarte marmertekening. De naam verwijst naar de grote overeenkomst met L. cataphracta. Vooral de koptekening en grote zwarte rugvin zijn opvallend. De franje rond de bek is bovengemiddeld lang.
Lengte tot 18 cm.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 24 tot 27° C
pH: 6-8 dH: 0-30 fH: 0-53 ppm: 0-500
Kopen: nee.