= met een kleine bek.
Aanzienlijk geslacht van meervallen met meer dan 150 soorten uit de familie van de ➛Loricariidae.
Grootste geslacht onder de harnasmeervallen, onduidelijk is of het verder moet worden opgedeeld als gevolg van ➛DNA-onderzoek.
Vissen met een brede, ronde kop, een zuigmond met twee tasters en kleine ogen, voorzien van een oogflap. Naar de staart loopt het lichaam sterk taps toe, de buik is vlak met grote borst- en buikvinnen horizontaal ter hoogte daarvan. Rug- en staartvin zijn groot en van stevige vinstralen voorzien, welke in de rugvin aan het eind in tweeën zijn gespleten. De voorste vinstralen van alle vinnen zijn duidelijk verdikt, ook de kleine vetvin is van een stekel voorzien. De neusgaten zijn van kleine, soms grillig gevormde huidplooien voorzien.
Vreedzame dieren, die het ook in het ➛gezelschapsaquarium goed doen. Let daarbij wel op de uiteindelijke grootte, enkele soorten groeien uit tot 40 cm. Zorg voor voldoende schuilgelegenheid en flink veel stroming evenals een goede ➛filtering; de dieren eten veel.
De dieren zijn voornamelijk op ➛plantaardige kost aangewezen, maar ook dierlijk voer wordt door enkele soorten gewaardeerd. Ook houteters komen voor, zoals bij het geslacht ➛Panaque. Planten worden niet gegeten, maar door sommige soorten losgewoeld, reden de planten stevig, eventueel in een pot, vast te zetten.
Slechts enkele soorten zijn nagekweekt, de kweek is moeilijk. ➛Bodemleggers, waarbij de man de eieren bewaakt tot deze uitkomen. De jongen eten van de mucuslaag die beide ouders gedurende ongeveer een week uitscheiden.
Godoy 1980
Klein verspreidingsgebied op de grens tussen Brazilië en Argentinië in de Rio Canoas, Pelotas en Uruguay, in kleine, snel stromende beken met een grindbodem.
Lichaam als beschreven bij het geslacht. Jonge dieren hebben een grijszwarte grondkleur met een groengele zweem en kleine gele vlekjes, welke naar de staart toe verder uiteen staan. Bij het ouder worden kleuren de dieren steeds meer geel, beginnend bij rug-, staart-, buik- en borstvinnen, geleidelijk naar voren, tot ook als laatste de kop geel kleurt. Mannen zijn te herkennen aan de langere vinnen.
Lengte tot 45 cm.
Verzorging en gedrag als overige soorten binnen het geslacht. Alleseters, zowel plantaardig als dierlijk voedsel wordt gegeten.
De kweek is gelukt, een kweekverslag ontbreekt echter. Vermoedelijk verloopt deze als beschreven bij het geslacht.
Geschikt voor aquaria vanaf 800 liter.
Temperatuur: 18 tot 24° C
pH: 6-8
Een gewilde vis die zelden wordt aangeboden en daardoor stevig is geprijsd.
Kopen: ok.
Knaack 1999
Afkomstig uit de Rio Mutuca in het Amazonegebied, ten zuiden van Manaus. Te vinden in snelstromend, helder en zuurstofrijk water met een grindbodem en rolkeien.
Uiterlijk als beschreven bij het geslacht. Grondkleur van zowel lichaam als vinnen groenig geelbruin, voorzien van regelmatige groenbruine vlekjes op de kop ter grootte van de pupil, onderling een halve vlek van elkaar. Vanaf de kop naar achteren verdubbelt de vlekgrootte. Het geslachtsverschil is lastig. De genitaalpapil is bij mannen puntig, bij vrouwen rond.
Lengte tot 15 cm.
Verzorging en gedrag als vermeld bij het geslacht.
Over de kweek zijn geen gegevens.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 23 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Geen IUCN status. Lang verhandeld als LDA10.