PanaqolusPanaqolus albivermis

Panáqolus

= kleine Panaque.

Klein geslacht van meervallen met 10 soorten uit de familie van de ➛Loricariidae.

Geslacht van kleine Zuid-Amerikaanse meervallen die voorheen onder Panaque vielen, maar zijn op grond van hun geringere grootte, ronde zuigbek en tandvorm in dit geslacht apart gezet. Hierover is nog niet iedereen het eens.

Vissen met een brede kop en een slank lichaam, kenmerkend voor leden van deze familie, evenals het geheel bepantserde lichaam met ➛beenplaten. De zuignapvormige bek is onderstandig en voorzien van zintuigrijke franje en een fijne vertanding, waarmee hout kan worden geschraapt. Rug-, liervormige staart- en borstvinnen zijn groot, alle vinnen zijn van een stevige voorste vinstraal voorzien, ook de kleine vetvin. Bij jonge dieren is het geslachtsonderscheid niet gemakkelijk te zien. Volwassen vrouwen zijn forser dan de slanke mannen, zeker indien drachtig. Mannen ontwikkelen ruigere, naar buiten gekrulde odontoden op achterlijf, kieuwdeksels en buikvinstekels, bijna als een vacht. Vanwege het moeilijke onderscheid kan het laten opgroeien van een groep van 5 of 6 jonge dieren een methode zijn.

Vreedzame dieren die ook goed met andere soorten zijn te houden. Planten worden in de regel gegeten, al kan het goed gaan bij voldoende voedering. Zorg voor schuilplaatsen, van hout of stenen, en voor voldoende stroming. Gedempt licht heeft de voorkeur.

Evenals Panaque betreft het hout etende meervallen, en is het van belang altijd een zachtere houtsoort in de bak aanwezig te hebben. Het helpt de dieren de spijsvertering gezond te houden. Daarnaast kan gevoerd worden met verschillende soorten plantaardig voer. Ook droogvoertabletten worden gegeten.

De kweek is bij enkele soorten gelukt en is niet bijzonder moeilijk Vers, koel water toedienen lijkt de kweek te bevorderen.. Holenbroeders. Plaats enkele vrouwen bij een man. De man houdt een hol bezet en krijgt hopelijk aandacht van een vrouw. Is dat het geval, dan blijven de dieren tot zeer lang in elkaars buurt liggen, elkaar daarbij aanrakend. Tijdens de uiteindelijke paring ligt de man op het achterlijf van de vrouw en probeert haar met sidderingen tot afzetten te stimuleren. De bevruchte eieren worden door de man bewaakt en verzorgd, waarbij deze geregeld worden omgedraaid. Bij teveel onrust of afnemende waterkwaliteit kan hij de eieren het nest uitwerken. Na een kleine week komen de eieren uit. De jongen teren nog tot 2 tot 3 weken op hun ➛dooierzak alvorens vrij te zwemmen. Hout wordt dan al gegeten, zorg voor enkele stukken in de kweekbak.

albivérmis

Lujan, Steele & Velasquez 2013

Alleen bekend van de rio Alejandro in het stroomgebied van de Ucayali in Peru. Deze laatste vormt mede het begin van de Amazone.

Panaqolus albivermis
Panaqolus albivermis. © ➛H. Haagensen

Donkerbruin tot bruinig zwartgrijs lichaam met tot zeven geelwitte dunne dwarsbanden gelijkmatig verdeeld van kop tot staartwortel, die achterwaarts schuin staan. Bij oudere dieren kunnen de lijnen in strepen of stippen overgaan. Ook in de vinnen zijn deze lijnen terug te vinden, parallel aan de vinranden. Jongen met bredere witte dwarsbanden.

Lengte tot 13,5 cm.

Verzorging, gedrag en kweek als bij het geslacht vermeld. Tot 70 eieren, jongen zwemmen na ongeveer 12 dagen vrij.

Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.

Temperatuur: 24 tot 30° C

pH: 6-8   dH: 0-12   fH: 0-21   ppm: 0-200

Een bedreigde soort. Tot het op naam brengen bekend als L204.