Diepte waarop een waterdier leeft. Drie lagen worden in het water onderscheiden: oppervlakte, bodem en de laag daartussen.
De waterlaag vormt een wezenlijk onderdeel van de ➛habitat van een waterdier. Voor dieren die sterk daaraan zijn verbonden, is zwemmen in een andere laag een duidelijk teken van onbehagen.
➛Vissen hebben in de regel een aan hun waterlaag aangepast lichaam, zoals de vrijwel rechte buiklijn van bodemvissen, die hooguit bij kop of staart wat oploopt. De ogen van dergelijke vissen bevinden zich in de regel hoog op de kop. Vissen die nabij het oppervlak leven hebben daarentegen een rechte rúglijn. De borstvinnen hebben vaak een vleugelvorm, die het vanuit stilstand uit het water springen vergemakkelijkt, bijvoorbeeld om een prooi te pakken of een predator te ontlopen.
➛Ludwigia palustris
➛Crassula helmsii
➛Hydrocotyle vulgaris
➛Trapa natans
➛Spiranthes odorata
➛Hydrocleys nymphoides
Over het algemeen worden alle aquariumplanten gemakshalve als waterplanten aangeduid, maar dat is maar ten dele correct. Voor alle helderheid: de grootste groep aquariumplanten zijn feitelijk ➛moerasplanten of helofyten. De échte waterplanten of hydrofyten vormen maar een zeer beperkte groep aquariumplanten.
Onder echte waterplanten worden planten verstaan die alleen ➛submers, geheel onder of ➛emers, drijvend op water kunnen leven, en hooguit hun bloesem boven het oppervlak uitsteken.
De submerse planten zijn meest stengelplanten die weinig of in het geheel niet wortelen, al lijkt dat soms wel zo. Veel stengelplanten overwinteren met stengeldelen of knoppen (➛turionen), welke naar de bodem zinken en verankeren onder bladeren of bezonken sediment, om in het voorjaar uit te lopen. Aan de oppervlakte gekomen vormen zich door vertakkingen grote onder water drijvende eilanden. Als waterplanten al wortelen, heeft dat vooral verankering tot doel. Stevig is dat meestal niet; waterplanten komen daarom vrijwel uitsluitend voor in stilstaand of langzaam stromend water.
De emerse soorten hebben of een rizoom op de bodem van waaruit lange stengels met een drijfblad groeien, zoals ➛gele plomp, of drijven vrij op of net onder water, zoals ➛kikkerbeet of ➛krabbenscheer.
Echte waterplanten halen hun voeding voornamelijk rechtstreeks uit het water via de bladeren. Bij de submerse soorten zijn deze vaak maar één cel dik, en daarmee interessant onder een microscoop. Dat maakt waterplanten ook zo succesvol in de strijd tegen ➛algen: ze vormen directe concurrentie.
Waterplanten zijn te vinden in de familie van de ➛Hydrocharitaceae, in de volgende geslachten:
➛Aldrovanda, ➛Cabomba, ➛Ceratophyllum, ➛Chara, ➛Egeria, ➛Elodea, ➛Hottonia, ➛Najas, ➛Nitella, ➛Pontederia, ➛Utricularia, ➛Vallisneria en ➛Zannichellia.
Meer geslachten zijn onder ➛drijfplanten te vinden.
➛Samolus valerandi