= waternet.
Netalgen, waternetjes
Geslacht van buisvormig groeiende groene algenkolonies met een netstructuur uit de stam van de ➛Chlorophyta. Ruim 40 soorten zijn bekend.
De doorsnede van het gevormde buisnet kan meerdere decimeters bedragen. De mazen bestaan uit 3 tot 9 cellen, maar het meest komen 5- tot 6-voudige ringen voor, waarbij elke cel aansluit op twee cellen aan weerszijden. De grootte daarvan varieert van enkele micrometers tot een centimeter, en zijn dan met het oog goed zichtbaar.
De meest algemene soort is Hydrodictyon reticulata, welke tot 60 cm lang kan worden en komt ook in België en Nederland algemeen voor. Alle soorten komen van oorsprong in Europa en Azië voor in zoet water in gematigd en subtropisch gebied, in langzaam stromend of stilstaand voedselrijk water. Door introductie ook elders in de wereld te vinden, waar de planten een ware plaag zijn geworden. Vermeerdering vindt zowel geslachtelijk als ongeslachtelijk plaats.
Instrument om de hoeveelheid opgeloste stof in een vloeistof mee te ➛meten.
Dat is de brede benadering, voor verschillende toepassingen zijn evenzovele meters verkrijgbaar. In het aquarium gaat de interesse vooral uit naar het type dat het ➛zoutgehalte van ➛brak of zeewater weergeeft.
De hydro- of areometer is een dobbervormig apparaat met een nauwkeurig afgewogen gewicht aan de onderkant. In het water gehangen kan de juiste waarde in g/cm³ op de schaal ter hoogte van de waterlijn worden afgelezen. Het gebruik is daarom bijzonder eenvoudig. De waarde is temperatuur afhankelijk, reden waarvoor sommige hydrometers ook een thermometer bevatten, en wordt weergegeven in g/cm³.
Een nauwkeuriger meting kan worden verkregen met een ➛refractometer. De hydrometer heeft echter als voordeel dat er continue mee kan worden gemeten: tijdens het proces van oplossen van zout wordt het veranderende zoutgehalte weergegeven.
= afgeleid van Hydrometra.
Waterlopers
Familie van langwerpige ➛insecten uit de orde van de wantsen of Heteroptera, die, ondanks niet ín het water te leven, toch tot de waterwantsen of ➛Nepomorpha worden gerekend. Ze komen wereldwijd voor, vooral in de tropen.
Hun tot 22 mm lange, staafvormige lichaam doet wat aan wandelende takken denken, en worden daardoor gemakkelijk over het hoofd gezien. Ook de bruinig grijszwarte kleur helpt daarbij. Vleugels ontbreken of zijn zeer smal, evenals andere wantsen vliegen de dieren zelden. Het ➛abdomen is wat breder dan het borststuk, de kop is lang en in het midden nog wat verder versmald, waar zich ook de ogen bevinden. Het verdikte uiteinde draagt een steeksnuit als voelsprieten, beide lang. De steeksnuit ligt in rust achterwaarts onder de kop. De lengte van beide is nodig in verband met de lange, zeer dunne poten die het dunne lichaam hoog boven het water verheffen.
Waterlopers leven op het oppervlak van meestal stilstaand water en jagen op in het water gevallen insecten en dieren die net onder het oppervlak leven, ook tussen de oeverbegroeiing. Daarbij bewegen ze traag, in tegenstelling tot de verwante schaatsenrijders (➛Gerridae). Vermoedelijk daarom houden ze de oever in de buurt, om niet op te vallen tussen de planten. Prooien worden als een echte wants met de steeksnuit uitgezogen. Eieren worden hogerop op de oeverplanten afgezet. In anderhalve maand vervellen de jongen vijf maal alvorens volwassen te worden.
Als voedsel voor oppervlaktevissen zijn waterlopers geschikt en vormen alleen een bedreiging voor jongbroed en kleine garnalen die zich nabij het oppervlak ophouden. Waterlopers zijn echter nauwelijks met grote aantallen te vangen.