Levensfase van jonge geleedpotigen vanaf het uit het ei komen tot aan de volledige ➛metamorfose tot volwassen dier.
Larven kunnen zowel wat betreft uiterlijk als leefwijze en voeding sterk verschillen van hun ouders, in tegenstelling tot ➛nimfen. In deze periode groeit het dier vrij snel en moet geregeld vervellen, aangezien de chitine huid beperkt meegroeit. Volwassen ➛insecten groeien niet meer.
Ook voor andere diersoorten wordt de term gebruikt, voor bijvoorbeeld jonge vissen die nog een ➛dooierzak hebben, af jonge ➛amfibieën die nog geen poten hebben gevormd.
Roodkleurig soort ➛klei die voornamelijk in de tropen voorkomt en van nature sterk ➛ijzerhoudend is.
Vaak aangeboden als hulpmiddel bij het starten van een nieuw aquarium, al versnelt dit het ➛rijpen ervan niet.
= naar de Bengali naam Layubuka.
Geslacht van karpers met meer dan 10 soorten uit de familie van de ➛Danionidae.
Langwerpige, slanke vissen, maar zijdelings toch sterk samengedrukt. Sommige soorten met een rondere buiklijn. De aarsvin is langer dan de rugvin, beide staan ver naar achteren. De borstvinnen zijn lang en smal en steken in rust achterwaarts omhoog. De kleine, spitse kop heeft een bovenstandige bek en het wordt duidelijk dat het alle oppervlaktebewoners zijn, met een aan stroming aangepast lichaam. Vaak enigszins doorschijnende vissen. Vrouwelijke dieren wat groter en forser van bouw.
Vreedzame, zeer energieke dieren, bij voorkeur te houden in een ➛school van ten minste 8 tot 10 dieren. Zorg voor schoon water en een geregelde verversing, gevoeligheid voor verminderde ➛waterkwaliteit komt meer voor onder bewoners van stromend water. Dek het aquarium goed af, omdat dit springlustige vissen zijn.
Een natuurlijke inrichting laat veel zwemruimte vrij, houdt de beplanting voornamelijk langs de randen. Rolkeien kunnen de bodem variatie geven.
Als voedsel zijn bijvoorbeeld muggenlarven, fruitvliegen en kleine kreeftachtigen geschikt, ➛levend, ➛diepgevroren of als ➛droogvoer.
De kweek is in de regel eenvoudig en verloopt als bij de familie beschreven. Het betreft ➛vrijleggers zonder vorm van ➛broedzorg. De kleine jongen hebben het fijnste ➛jongbroedvoer nodig.
De geslachtsnaam wordt ook als Laubuca gespeld, zoals Bleeker het in 1860 voorstelde. De hier gebruikte spelling heeft de voorkeur.
Smith 1931
Afkomstig uit de Chao Phraya en Mae Klong rivier in westelijk en midden Thailand, en in de Mekong aldaar, evenals in Laos en Cambodja.
Wat hoger gebouwd lichaam dan de meeste soorten. Kleur groenig transparant grijs. Over de lengte een brede, met blauwe vlekken onderbroken goudgele streep. Op de kop een helderblauwe vlek. Vinnen transparant.
Lengte ♀ tot 7 cm, ♂ tot 5 cm.
Verzorging en gedrag als bij het geslacht beschreven.
Kweken is mogelijk en verloopt vermoedelijk als bij de familie beschreven. Een kweekverslag ontbreekt echter.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 20 tot 26° C
pH: 6-8 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Een bedreigde soort waarvan beter geen wildvang te kopen.