= de slapende.
Klein geslacht van grondels met 5 soorten uit de familie van de ➛Eleotridae.
Vissen die, op één soort na aan de oostkust van zowel Noord- als Zuid-Amerika, vooral in kustgebied aan weerszijden van de Atlantische Oceaan leven.
Enigszins gestrekte en zijdelings maar weinig samengedrukt dieren, waardoor deze soms plomp ogen, met name de grotere soorten. De, soms zeer, stompe snuit versterkt deze indruk. Op de buikvinnen na zijn alle vinnen afgerond.
Ondanks dat de vissen in de natuur in brak en soms zeewater leven, zijn ze goed in zoet water te houden. Een kleine ➛zouttoevoeging kan het welbevinden van de vissen bevorderen. Belangrijker is echter de pH boven de 8 te houden: bij een lagere waarde voelen de dieren zich duidelijk minder op hun gemak.
Sommige soorten, die al zeer lang in de hobby bekend zijn, worden te groot voor het gemiddelde huiskameraquarium, ondanks dat de maximale lengte zelden wordt gehaald. Gezelschap is mogelijk, maar enige zorgvuldigheid bij de keuze is van belang. Beter niet combineren met al te kleine vissen, deze staan op het menu. Ook langvinnige of bedrade vissen kunnen beter worden vermeden.
De vissen zijn alleseters, ook enige ➛plantaardige kost past daarbij.
De inrichting vraagt enige robuustheid met genoeg schuilgelegenheid voor alle dieren. Kies ook niet te tere planten. Aangezien mannen onderling agressie kunnen vertonen is het verstandig in een kleiner aquarium alleen een paar te houden. De minimum aquariumgrootte is daarvoor aangegeven.
Kweken is doorgaans moeilijk, aangezien deze vissen, als vele grondels, er een ➛amfidrome levenscyclus op na houden. Toch is het mogelijk bij enkele soorten. De kweek zelf vindt plaats in volledig zoet water, waarbij de eieren op een steen of in een hol worden afgezet. Na het uitkomen daarvan de ouders verwijderen en gedurende maximaal twee weken het ➛zoutgehalte geleidelijk opvoeren. De jongen kunnen met ➛Artemia-naupliën worden gevoerd.
Richardson 1844
Inheems langs de westkust van beide Amerika's, van Californië tot Peru, in zee als jong dier, in riviermondingen en meer landinwaarts als volwassenheid wordt bereikt.
De aangegeven grootte is wat in een aquarium gemiddeld wordt bereikt. In de natuur halen deze vissen een lengte tussen 60 en 70 cm. Lichaam als beschreven bij het geslacht, langwerpig, maar vrij plomp met een stompe kop. Over de grijsbruine grondkleur ligt een patroon van rode vlekken, doordat op de flank schubben halfrood zijn getint. Daarover lopen bij jongere dieren soms regelmatige, parallelle schuine witte lijnen. Rug, kop en vinnen zijn grijs, de anaalvin rood als eerdergenoemde schubben. Deze heeft ook een witte rand. Beide rugvinnen hebben een rode rand. Over de kieuwdeksels lopen straalsgewijs enkele rode strepen. De ogen zijn helderrood. Mannen zijn wat groter en kleurrijker dan vrouwen.
Lengte tot 25 cm.
Verzorging en gedrag als vermeld bij het geslacht. Deze vissen kunnen als paar in een aquarium van aangegeven grootte worden gehouden. Voor een groep is echter aanzienlijk meer ruimte nodig.
Over de kweek is weinig bekend.
Geschikt voor aquaria vanaf 800 liter.
Temperatuur: 20 tot 30° C
pH: 8-9 dH: 8-30 fH: 14-53 ppm: 130-500
Kopen: ok.