= afgeleid van Nothobranchius.
Grote familie van Afrikaanse ➛killivissen uit de orde van de ➛Cyprinodontiformes. Oorspronkelijk ingedeeld bij de ➛Aplocheilidae, en mogelijk gaan ze weer daarnaar terug.
Kleurrijke zoetwatervissen, die ook enigszins brak water goed verdragen, al komen ze daarin weinig voor. De verspreiding loopt van sub-Sahara tot in Zuid-Afrika.
De ➛seizoenvissen of annuelen leven in de regel niet lang, al houden ze het soms tot 2 jaar uit in het aquarium. Buiten deze zijn ook semi- en niet-annuelen te onderscheiden.
Mannen zijn onderling vaak agressief, in een kleine bak daarom liefst één man houden met meerdere vrouwen. In een groter aquarium met rustig andersoortig gezelschap en een goede beplanting kunnen meerdere mannen worden gecombineerd. Toch zijn killivissen in het algemeen beter af in een speciaalaquarium, gezien de schuwheid. Houdt rekening met toenemende agressie bij het ouder worden.
Wat de ➛inrichting betreft zijn de dieren het meest gebaat bij een de eerder genoemde dichte beplanting, eventueel aangevuld met stukken hout e.d. voor schuilgelegenheid, een donkere bodem, gedempt licht en geringe stroming.
Grote eters die weinig kieskeurig zijn en allerlei dierlijk voedsel probleemloos verwerken zolang het ➛levend en ➛diepvriesvoer betreft, zoals muggenlarven, kleine kreeftachtigen. ➛Droogvoer gaat ook prima, iets grover voer is geschikt. De grotere soorten eten mogelijk andere kleine vissen en garnalen.
Vissen met een langwerpige lichaamsvorm, variërend van snoekvorm tot vrij hoog gebouwd, zoals bij Zuid-Amerikaanse ➛Cynolebias soorten, veelal kleurrijk gestreept.
De kweek is zelden een probleem, te onderscheiden zijn de ➛substraatbroeders die op planten en andere voorwerpen afzetten, anders dan de ➛bodemleggers of ➛substraatduikers. Dit staat bij de verschillende geslachten aangegeven.
Deze zijn: ➛Aphyosemion, Archiaphyosemion, ➛Callopanchax, ➛Epiplatys, Episemion, ➛Fenerbahce, Foerschichthys, ➛Fundulopanchax, Fundulosoma, Nimbapanchax, ➛Nothobranchius, Pronothobranchius en Scriptaphyosemion.
= met onechte kieuwen.
Groot geslacht van tandkarpers met ruim 90 soorten uit de familie van de ➛Nothobranchiidae.
Langwerpige ➛killivissen met een knotsvormig lichaam: bij de kop rond, met een afgeplat voorhoofd, en naar de staart toe geleidelijk meer zijdelings afgeplat en smaller. De kop is robuust met een brede, sterk bovenstandige bek, de lippen met vele tandjes bezet. De ruglijn is min of meer recht, de rug- en aarsvin staan ver naar achteren. Alle vinnen zijn groot en waaiervormig afgerond. De tekening bestaat uit een combinatie van krachtig dieprood met ijsblauw, soms met een streep geel in de ongepaarde vinnen, enkele soorten met overheersend geel. Vrouwen als bij andere killivissen kleiner en neutraal van kleur, enigszins transparant.
De vissen leven voornamelijk in savannegebied in oostelijk Afrika in tijdelijke, dicht begroeide poelen. Alhoewel de dieren veelal nabij de kust zijn te vinden en ➛brak water uitstekend verdragen, worden ze daar toch zelden in gevonden.
Voor liefhebbers zijn de verschillende soorten lastig te onderscheiden, als gevolg van de variabele tekening. Vele soorten zijn om dezelfde reden onder meerdere synoniemen bekend geweest.
Sterke vissen die nagenoeg ongevoelig zijn voor schommelingen in temperatuur en ➛watersamenstelling. Ook enige vervuiling wordt goed verdragen, de dieren zijn weinig gevoelig voor ➛ziekten, al vormt peperstip een uitzondering. Gebruik van wat harder water zou een remmende werking daarop hebben. Zorg voorts voor een donkere bodem en niet te fel licht en beperkte stroming.
De kweek is in de regel niet moeilijk. De dieren zijn niet zuivere ➛substraatduikers te noemen, de man drukt de vrouw daar op neer, en beide verdwijnen er met hun achterlichaam in tijdens het afzetten van de eieren. Turf is daarvoor het meest geschikte substraat, onder meer vanwege de desinfecterende werking. Neem altijd zacht materiaal, gezien de wat ruwe gedragingen. Eieren in de regel tot 4 maanden, een enkele keer langer in vochtige turf bewaren bij 20°.
Zes ondergeslachten: Adiniops, Cynobranchius, Nothobranchius, Paranothobranchius, Plesiobranchius en Zononothobranchius.
Watters, Wildekamp & Cooper 1998
Endemisch ten zuiden Dar Es Salam langs van de kust van Tanzania in tijdelijke (zoet)waterpoelen en moerassen.
Kleur variabel, met een groot aandeel ijsblauw op de rode grondtoon. Staart rood. Belangrijk kenmerk zijn de smalle witte rand langs rug- en aarsvin, waaraan de soort de naam dankt. Ook N. korthausae, N. palmqvisti en N. ruudwildekampi hebben deze randen. N. albimarginatus onderscheidt zich daarvan door de puntiger snuit en, voor liefhebbers met scherpe ogen, de grotere gebogen tanden op beide kaken.
Lengte tot 33 mm.
Semi-annueel uit het ondergeslacht Adiniops. eieren 2 tot 3 maanden in turfmolm bewaren bij 20°.
Geschikt voor aquaria vanaf 30 liter.
Temperatuur: 22 tot 30° C
pH: 6-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Een bedreigde soort, reden om wildvang over te slaan.
Kopen: ok.