AphyosemionAphyosemion ahli

Aphyosémion

= klein visje met wimpel.

Omvangrijk geslacht van tandkarpers met ten minste 100 soorten uit de familie van de ➛Nothobranchiidae.

Soorten, ondersoorten en variaties zijn vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden, vrouwelijke dieren in het bijzonder. Vermoedelijk zijn deze ontstaan door de vele verschillende van elkaar geïsoleerde leefgebieden. Deze killivissen leven in moerassen, slootjes en kleine plassen op de savanne in West-Afrika, van de Ivoorkust tot het stroomgebied van de Congo rivier. De voorkeur lijkt te liggen bij de dichter begroeide zones daarvan. Ook komen soorten voor in plassen die enkel uit een volgelopen voetafdruk bestaan; het gaat dan om zeer ondiep, tijdelijk water.

De dieren hebben een slank en langgerekt, snoekachtig lichaam, waarbij het voorste deel vrijwel rond is, naar achteren toe steeds meer zijdelings afgeplat. Het voorhoofd is meestal van boven afgeplat. Brede bovenstandige bek. De mannetjes zijn meestal zeer bont gekleurd, met verlengde punten aan de staart-, rug-, en aarsvin. De rugvin staat ver naar achteren, nog achter de aarsvin. Beide zijn twee maal zo lang als hoog. De staart heeft vaak ook verlengde middelste ➛vinstralen. Vrouwtjes zijn vlakker van kleur, meestal grijs-, geel-, of olijfbruin, met afgeronde vinnen.

Naar andere vissen in de regel vreedzaam, onderling echter meer of minder agressief, evenals naar andere soorten binnen het geslacht. Ondanks de bovenstandige bek bewonen deze vissen vooral de middelste en onderste waterlagen, vermoedelijk vanwege het ondiepe water waarin ze leven. In het geval van de annuelen gaat zo'n plas maar één nat seizoen mee, waarna de gelegde eieren de droogte overleven tot het volgende regenseizoen. Deze soorten hebben daarom vaak een korte levenscyclus, terwijl de niet-annuelen meerdere jaren leven. Om de fantastische kleuren van deze vissen recht te doen kunnen ze het best gehouden worden in een laag speciaalaquarium. Zorg daarbij voor een donkere bodem met drijfbladeren of -planten en stukken hout. Dek het aquarium goed af: dit zijn zeer secure springers.

Deze springkunst is van levensbelang: in de natuur leven ze vrijwel uitsluitend van overvliegende insecten, al vormen de soorten uit het ondergeslacht Diapteron een uitzondering, deze leven van waterinsecten. Voeren kan met allerlei levend voer. Ook diepvriesvoer wordt gegeten. Droogvoer kan ter afwisseling worden gegeven.

De kweek is meestal niet moeilijk, soorten leggen of tussen planten of op stenen en hout, de ➛substraatbroeders, of in de bodem af, de ➛bodemleggers. Voor een hogere opbrengst kan voor de plantenleggende soorten ook een kweekmop worden gebruikt: deze is na het afzetten eenvoudig over te zetten in een andere bak met identiek water, om eventueel ➛eierroven te voorkomen. Ook is het dan aan te raden de snel groeiende jongen van de tragere te scheiden om kannibalisme te voorkomen. Voeren kan met microwormen of jongbroedvoer van vergelijkbare grootte.

áhli

Myers 1933

Herkomst zuidwestelijk Kameroen tot de rio Benito in Equatoriaal Afrika, in beken vol bladafval, welke permanent door kustwoud stromen.

Kleur blauwig bruingrijs, blauw, oranje of geel. Rond het oog meerdere parallelle achterwaarts omhoog buigende rode lijnen. De rest van het lichaam vertoont vele onduidelijke rode dwarsstrepen. Rugvin met rode lengtestrepen, staart met verlengde punten en rode en blauwe dwarsstrepen. Ongepaarde vinnen en buikvinnen met een brede heldergele en daarbinnen een smallere rode rand.

Lengte tot 6 cm.

Mannen onderling vrij agressief, houdt bij voorkeur een man met één of meer vrouwen. Voor het houden van meerdere mannen zijn schuilgelegenheid nodig en moet de mogelijkheid bestaan elkaar niet voortdurend in beeld te hebben.

De kweek is vrij eenvoudig; het betreft niet-annuele substraatleggers.

Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.

Temperatuur: 18 tot 26° C

pH: 6-7   dH: 0-8   fH: 0-14   ppm: 0-130

Ondergeslacht Scheelsemion.

Kopen: ok.