= verlichte tuin.
Klein geslacht van tandkarpers met 2 soorten uit de familie van de ➛Nothobranchiidae.
Zeer kleine Afrikaanse ➛killivissen uit de Congo rivier. Langgerekte vissen, alleen de achterst helft van het lichaam zijdelings samengedrukt, de voorste helft is min of meer cilindrisch. De ruglijn is min of meer recht, de kleinere rugvin staat nog achter de identiek gevormde aarsvin: typische kenmerken van een vis die aan de oppervlakte leeft. De staartvin is liervormig. In tegenstelling tot andere geslachten binnen de familie is de kleurvariatie beperkt: Beide dieren zijn bedekt met een paarsblauwe metaalglans, waarover meerdere lengterijen regelmatige vlekjes liggen, die wat achterwaarts aflopen. De rug is groen- of bruinachtig goud. Deze zijn ook in rug- en staartvin aanwezig. Alle ongepaarde vinnen hebben een dunne rode rand rondom.
Vreedzame dieren, ook onderling, echter gevoelig voor mindere ➛waterkwaliteit. Ondanks de vorm toch niet sterk aan het wateroppervlak gebonden, de vissen komen in alle ➛waterlagen voor. In de natuur leven deze vissen in water van hooguit enkele tientallen cm diepte.
Sonnenberg, Woeltjes & van der Zee 2011
Afkomstig uit het stroomgebied van de middenloop van de Congo rivier, rond Kisangani, in kleine beekjes.
Uiterlijk en verzorging als bij het geslacht omschreven. Stippenrijen rood; aarsvin en onderzijde staart geel, vinnen met rode randen. Kunnen in het aquarium 38 mm bereiken.
Lengte ♀ tot 18 mm, ♂ tot 24 mm.
Minder moeilijk te kweken dan F. formosus. Substraatleggers die dagelijks tot vijf eieren afzetten in fijn groen, turfvezels of een kweekmop. Gebruik onthard water en ververs dit dagelijks. Eieren zijn gevoelig voor schimmel. Incubatie is 14 dagen bij 24°. Voeren kan met Paramecium of jongbroedvoer van vergelijkbare grootte. Groei is langzaam.
Geschikt voor aquaria vanaf 30 liter.
Temperatuur: 20 tot 26° C
pH: 5-7 dH: 0-8 fH: 0-14 ppm: 0-130
Geen IUCN status.
Huber 1979
Verspreiding nog onduidelijk, in een groot deel van het stroomgebied van de Congo rivier, langs rivieroevers of in kleine stroompjes.
Zeer kleine vissen. Uiterlijk en verzorging volgens de geslachtsomschrijving. Behalve de rug geheel paarsig blauw; vinranden en stippenrijen rood tot roodachtig zwart of ontbreken. Wordt in de natuur soms in grote scholen aangetroffen, niet altijd aan het wateroppervlak.
Lengte tot 17 mm.
De kweek is moeilijk en vraagt zeer zacht water. De zeer kleine eieren worden bij voorkeur nabij het wateroppervlak op drijfplanten afgezet. Semi-annuelen, de eieren kunnen gedurende 6 tot 12 weken in vochtige turf worden bewaard. Regelmatig luchten daarvan is van belang. Eierroven en kannibalisme onder jongen van verschillende grootte komt voor. De jongen groeien traag.
Geschikt voor aquaria vanaf 30 liter.
Temperatuur: 20 tot 28° C
pH: 5-7 dH: 0-8 fH: 0-14 ppm: 0-130
Kopen: ok.