= afgeleid van Anabas.
Klimbaarsachtigen
Orde uit de infraklasse van de ➛Teleostei uit Azië en Afrika. Er zijn zes families onder vertegenwoordigd, vissen uit vier daarvan beschikken over een accessoire ademhaling, het ➛labyrint. Alle families kennen vele populaire soorten voor het aquarium.
Dit zijn de ➛Channidae, ➛Anabantidae, ➛Badidae, ➛Helostomatidae, ➛Osphronemidae en ➛Pristolepidae.
= afgeleid van Anableps.
Vierogen
Familie van tandkarpers uit de orde van de ➛Cyprinodontiformes, te vinden van zuidelijk Mexico tot zuidelijk Zuid-Amerika. Voornamelijk levendbarenden, met een enkel geslacht van eierlevendbarenden. De mannen van de levendbarenden hebben alle een enkelzijdig draaiend gonopodium, links of rechts, en moeten voor een succesvolle bevruchting de vrouw altijd van de goede kant benaderen. Ook de geslachtsopening van de vrouw is namelijk enkelzijdig gebouwd, wat betekent dat de man de vrouw of van achteren, of van voren moet benaderen voor een geslaagde paring. Het zijn alle insecteneters die voornamelijk aan de wateroppervlakte leven.
Aquariumvissen zijn te vinden in de geslachten Anableps en ➛Jenynsia.
= met weerhaken.
Omvangrijk geslacht van meervallen met meer dan 70 soorten uit de familie van de ➛Loricariidae.
Afkomstig uit Zuid-Amerika, bekend om de vele vlezige, vaak meermaals vertakte tentakels op de snuit bij volwassen mannen, bij vrouwen slechts zeer korte op de bovenlip. De naam verwijst naar de vorm van de ➛odontoden onder de ogen. Als alle leden van de familie van de harnasmeervallen geheel bepantserd met een complex patroon van beenplaten. Kop groot, breed en verticaal afgeplat met een grote onderstandige zuigmond, voorzien van een baarddraad op de hoeken. Naar de staart toe meer rond of hoekig, nabij de staart sterk zijdelings afgeplat. Vinnen groot, borstvinnen met een stevige stekel aan de voorkant, vetvin vrij klein en van een stekel voorzien.
Zoals de meeste meervallen nachtdieren, die tegen de schemering pas actief worden. Tot die tijd verblijven ze het liefst in een schuilplaats. Een bodem van rolkeien en fijn grind kunnen daarin voorzien en benaderen de natuurlijke omgeving, eventueel met stukken hout. Onderling en naar gelijkvormige vissen zijn de dieren territoriaal, maar overigens vreedzaam en geschikt voor andersoortig gezelschap. Helder, zuurstofrijk en stromend water van goede kwaliteit is van belang, evenals gedempt licht, waar oppervlakteplanten voor kunnen zorgen. Niet geschikt voor recent ingerichte aquaria. Van nature algeneters is ➛plantaardige kost het hoofdvoedsel, af en toe ➛rode muggenlarven of andere bodemdieren kan als aanvulling worden gegeven.
Meerdere soorten zijn gekweekt. Eieren worden in een hol afgezet en door de man bewaakt, tot deze na maximaal vier dagen uitkomen. Te voeren zijn de jongen zodra deze vrijzwemmen met diepvriesspinazie of -spirulina, ➛Artemia of ➛microwormen.
Kner 1854
Blauwe schildersmeerval, antennemeerval, borstelneus
Herkomst onzeker, rond Manaus, in de midden- en benedenloop van de Rio Negro, maar mogelijk ook te vinden in Guyana. Dit als gevolg van alle onduidelijkheid rond de identificatie van deze soort. Voornamelijk in zacht en zuur zwartwater.
Lichaamsvorm als vermeld bij het geslacht, één van de grotere soorten. Grondkleur bruinig grijszwart, als jong dier met een regelmatig patroon van helderwitte vlekken, welke kleiner en onduidelijker worden bij het ouder worden, evenals het valer worden van de grondkleur. De tekening loopt ook door op de zwarte vinnen, maar niet op rug- en staartvin. Deze zijn voorzien van een brede, witte zoom.
Lengte tot 20 cm.
Verzorging en gedrag als aangegeven bij het geslacht.
Kweken kan, tot 80 eieren worden afgezet.
Geschikt voor aquaria vanaf 180 liter.
Temperatuur: 25 tot 30° C
pH: 6-7 dH: 0-12 fH: 0-21 ppm: 0-200
Kopen: ok.