= afgeleid van Badis.
Dwergbaarzen
Kleine familie met slechts de geslachten ➛Badis en ➛Dario, uit de orde van de ➛Anabantiformes. Alle soorten zijn afkomstig uit zuidoostelijk Azië, van Pakistan tot in China.
Langgerekte vissen met een sterk zijdelings samengedrukt, slank lichaam die aan Zuid-Amerikaanse dwergcichliden doen denken. De lange rugvin loopt van kop tot de waaiervormige staart. Alle vinnen afgerond. De vrij kleine kop heeft een kleine bek, de ogen zijn groot. Meestal getekend met duidelijke zwarte, blauwe of rode dwarsbanden.
Lang bestonden binnen het geslacht Badis vijf soorten, sinds 2002 echter is daarvan het geslacht Dario afgesplitst, welke zich eenvoudig door de geringe maximale grootte tot 25 mm laat onderscheiden. Vele voorheen als ondersoorten beschouwde dieren zijn daarbij zelfstandige soorten geworden. De verplaatsing naar de klimbaarzen was al eerder voorgesteld, vanwege meerdere overeenkomstige kenmerken, onder meer de typische omhelzing bij de paring.
Over het algemeen niet moeilijk te houden vissen, die onderling alleen milde agressie vertonen, iets wat bij oudere dieren wat kan toenemen. Een aquarium met veel schuilplaatsen, hetzij met planten, hout of stenen of een combinatie daarvan, is aan te bevelen. Te houden in betrekkelijk kleine bakken. Zorg voor enigszins gedempt licht.
De kweek is in de regel niet moeilijk en worden als holenbroeders aangemerkt, al kan ook een groot plantenblad als zodanig worden gebruikt. De voorkeur lijkt vooral gericht op een donkere plek. De afzetplek wordt soms met behulp van de vinnen verder uitgegraven, niet met de bek. Na de eerder genoemde karakteristieke hofmakerij worden 40 tot 100 eieren tegen de wand of het plafond afgezet en door de man bewaakt. De vrouw kan vanaf hier worden verwijderd. De aanvankelijk gevoelige en traag groeiende jongen komen binnen twee tot drie dagen uit en kunnen met zeer fijn dierlijk ➛jongbroedvoer worden gevoerd, denk aan ➛infusoriën. Over het algemeen zijn deze voldoende aanwezig in een goed beplant aquarium. Zodra ze zelfstandig zwemmen en eten kan de man worden verwijderd. In een groter aquarium kunnen de ouders eventueel aanwezig blijven.
= naar een Bengaalse naam.
Geslacht van klimbaarzen met ruim 20 soorten uit de familie van de ➛Badidae.
Vissen met een relatief langgerekte vorm, met hoge, vlakke zijden. De grote vinnen zijn afgerond. Soorten leven verspreid in zuidelijk Azië. Karakteristiek is de schuin omhoog gerichte houding van de dieren. Over het algemeen vreedzame vissen. Zie verder de familiebeschrijving.
Ahl 1937
Zoals de naam suggereert te vinden in Assam, noordoost India, maar is ook in West-Bengalen gezien, in traag stromend, door bomen beschaduwd, troebel bruin water.
Grootste soort binnen het geslacht. Gelig bruingrijs, met tot 9 onduidelijke dwarsbanden. In de lengte daarover 3 aan elkaar parallelle, niet bijzonder regelmatige rijen zwarte vlekken; langs de rugvin, vanaf de snuit over het oog tot aan de staartwortel en vanaf de kieuwdekselpunt tot aan de staartwortel. Ook enkele vlekken langs de anaalvin achterkant. Vinnen transparant, meet een witte rand langs de rugvin en aan weerszijden van de staart. Mannen groter, meer gepunte vinnen bij het ouder worden en wat duidelijker gekleurd, vrouwen wat ronder van vorm.
Lengte ♀ tot 6,5 cm, ♂ tot 7,5 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als beschreven bij de familie.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 15 tot 25° C
pH: 6-8 dH: 4-12 fH: 7-21 ppm: 70-200
IUCN gegevens ontbreken.