= naar een Bengaalse naam.
Geslacht van klimbaarzen met meer dan 20 soorten uit de familie van de ➛Badidae.
Vissen met een relatief langgerekte vorm, met hoge, vlakke zijden. De grote vinnen zijn afgerond. Soorten leven verspreid in zuidelijk Azië. Karakteristiek is de schuin omhoog gerichte houding van de dieren. Over het algemeen vreedzame vissen. Zie verder de familiebeschrijving.
Ahl 1937
Zoals de naam suggereert te vinden in Assam, noordoost India, maar is ook in West-Bengalen gezien, in traag stromend, door bomen beschaduwd, troebel bruin water.
Grootste soort binnen het geslacht. Gelig bruingrijs, met tot 9 onduidelijke dwarsbanden. In de lengte daarover 3 aan elkaar parallelle, niet bijzonder regelmatige rijen zwarte vlekken; langs de rugvin, vanaf de snuit over het oog tot aan de staartwortel en vanaf de kieuwdekselpunt tot aan de staartwortel. Ook enkele vlekken langs de anaalvin achterkant. Vinnen transparant, meet een witte rand langs de rugvin en aan weerszijden van de staart. Mannen groter, meer gepunte vinnen bij het ouder worden en wat duidelijker gekleurd, vrouwen wat ronder van vorm.
Lengte ♀ tot 6,5 cm, ♂ tot 7,5 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als beschreven bij de familie.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 15 tot 25° C
pH: 6-8 dH: 4-12 fH: 7-21 ppm: 70-200
IUCN gegevens ontbreken.
Hamilton 1822
Blauwbaars
Vindgebied van het noorden van India tot in Bangladesh, maar ook onder die lijn zijn plaatsen bekend. De vissen leven in traag stromende, brede en ondiepe rivieren met een modderbodem. Weinig vegetatie aanwezig.
Uiterlijk als vermeld bij het geslacht. De kleuren kunnen wisselen, van bruin tot lichtgrijs, met vage tot heldere, min of meer verticale, donkere banden, die soms over de hele flank, anders een deel daarvan lopen. Transparant bruine vinnen, die een iriserend blauw kunnen hebben. De vrouwen zijn minder uitgesproken van kleur en missen het blauw. Veel lokale variëteiten.
Lengte tot 6 cm.
Een niet al te moeilijke vis die wel wat kieskeurig met eten kan zijn. Niet te veel ➛rode muggenlarven en ➛tubifex, de dieren vervetten snel. ➛Droogvoer wordt nogal eens geweigerd.
Niet te fel licht en veel mogelijkheden tot schuilen; de dieren zijn wat schuw.
Voor de kweek is een paar of een kleine groep het best. De vissen zijn ➛holenbroeders, indien er meerdere mannen in een groep zijn, per man een schuilplaats bieden. Voor een hogere opbrengst is een speciaalaquarium aan te raden.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 15 tot 25° C
pH: 6-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Kopen: ok.
Schreitmüller 1923
Inheems in vrijwel het laaglandgebied van Myanmar en het noorden van Thailand en Laos, in dicht begroeide, heldere kleine wateren.
Uiterlijk als beschreven bij het geslacht. Over de lichtbruine kleur liggen rijen rode stippen op elke schub, in de (ruime) bovenste helft afgewisseld met enkele turquoise exemplaren, die zowel onregelmatig als dwarsbanden vormend gearrangeerd kunnen zijn. Mannen groter en kleurrijker, vrouwen lijken een bruin-wit variant daarvan. Vrouwen worden weinig aangeboden.
Lengte ♀ tot 45 mm, ♂ tot 5 cm.
Verzorging, gedrag en kweek volgens de geslachtsbeschrijving.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 15 tot 25° C
pH: 6-8 dH: 0-8 fH: 0-14 ppm: 0-130
Lang beschouwd als de ondersoort Badis badis burmanicus.
Kopen: ok.