LabyrintLacustricola pumilus

Labyrint

In vier van de vijf families uit de orde van de ➛Anabantiformes beschikken vissen over een extra of accessoire ➛ademhaling in de vorm van een labyrint. Dit orgaan bevindt zich in de holling van de kieuwbogen. Het heeft een schelpachtige vorm met daarin op stelen staande, sterk doorbloede platen die de ➛zuurstof uit de erin aanwezige lucht opnemen, vergelijkbaar met een long. Het labyrint wordt gevuld door met de bek atmosferische lucht in te nemen.

Dit hulpmiddel stelt de vissen in staat in zuurstofarm water te overleven. Het labyrint wordt echter altijd gebruikt, ook bij aanwezigheid van voldoende zuurstof: de dieren kunnen niet zonder. Zijn de vissen niet in staat het labyrint te vullen met lucht, dan zal het zich vullen met water waardoor de dieren, vreemd genoeg, verdrinken.

labyrínthicus

= als een labyrint.

Caenótropus

Labyrintvissen

Anabantidae

laciniáta

= ingesneden.

Hýptis

lacórtei

= naar Amerikaans liefhebber La Corte.

Nematóbrycon

Lacustrícola

= meerbewoner.

Geslacht van tandkarpers met meer dan 15 soorten uit de familie van de ➛Poeciliidae.

Uit Aplocheilichthys voortgekomen geslacht van eierleggende tandkarpers uit Afrika.

Vissen met een slank en langwerpig lichaam. De spitse kop met de ronde buik geven de vissen een robuust voorkomen. De bek is bovenstandig. De ongepaarde vinnen staan ver naar achteren, waaruit valt op te maken dat het om dieren uit de bovenste waterlagen betreft. Deze vinnen zijn bovendien afgerond, de staart soms driehoekig afgerond, grotendeels of geheel kleurloos.

Sterke vissen met een vrij eenvoudige verzorging. Ook met het minimum van acht dieren nog te houden in vrij kleine aquaria. Een dichte beplanting geeft de dieren dekking en maakt ze minder schuw.

Weinig kieskeurig met voedsel, zowel ➛levend, ➛diepvries- als ➛droogvoer worden gegeten, hoofdzakelijk van ➛dierlijke aard.

Ook de kweek is betrekkelijk eenvoudig. Eieren worden dagelijks met maximaal drie tegelijk tussen planten afgezet. Een ➛kweekmop is praktisch om de eieren om de paar dagen te verwijderen: het zijn ➛eierrovers. De opfok kan met fijn ➛jongbroedvoer.

De taxonomie rond deze dieren geeft een rommelig beeld van vele herplaatsingen. Vele soorten zijn als Aplocheilichthys begonnen en via de geslachten Haplochilus, Haplochilichthys en Micropanchax in het huidige geslacht terecht gekomen.

pumilus

Boulenger 1906

Endemisch in het ➛Tanganyikameer in Oost-Afrika.

Lichaam licht grijsbruin met een vrij brede donkerbruine lengtestreep van oog tot staartvin. Daarover en over de onderliggende flankhelft een ijsblauwe glans, erboven een lichtgroene. Rug donkerder, naar olijfgroen. Iris zilverkleurig.

Lengte ♀ tot 40 mm, ♂ tot 5 cm.

Verzorging, gedrag en kweek als bij de geslachtsbeschrijving.

Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.

Temperatuur: 22 tot 26° C

pH: 6-7   dH: 8-12   fH: 14-21   ppm: 130-200

In oudere literatuur te vinden onder de geslachten Aplocheilichthys, Haplochilus, Haplochilichthys en Micropanchax, soms onder de soortnaam dhonti.

Kopen: ok.