= sporenhouder.
Sporendoosje
Ook sporenkapsel of sporogoon genoemd. Op kapselsteeltjes (seta) staande zaadhouders van ➛mossen, afgesloten met een ➛operculum.
= zaden.
Voortplantingscellen van primitieve planten als ➛mossen, ➛varens en paardenstaarten, maar ook van ➛schimmels en sommige ➛bacteriën.
Stoffen die voor een organisme onmisbaar zijn voor een goede groei, maar uitsluitend in zeer kleine hoeveelheden. Een teveel ervan kan al snel tot een ➛vergiftiging leiden.
Voor planten zijn verschillende typen ➛plantenvoeding in de handel verkrijgbaar. Meestal bevatten die naast vooral ➛stikstof, ➛fosfor en ➛kalium ook de sporenelementen ➛ijzer, ➛zink, ➛koper, ➛borium, ➛mangaan, ➛magnesium en ➛molybdeen. Allemaal metalen in de vorm van ➛zouten. Soms komen die in poedervorm, maar meestal als vloeibare oplossing. Deze stoffen zijn noodzakelijk voor het functioneren van de plant en de vorming van stoffen waar deze niet zonder kan. Van ijzer is flink meer nodig dan van de overige sporenelementen. De dosering in water blijft echter ruim binnen de normen voor dieren, ook ➛garnalen.
Ook dieren hebben sporenelementen nodig voor hun groei. Vissen krijgen deze stoffen binnen met goede kwaliteit ➛voer, maar zorg voor variatie, zodat er geen teveel of tekort van een stof ontstaat. Het vissenlichaam reguleert middels ontlasting de in het lichaam benodigde hoeveelheid. Dat kost echter enige tijd, waardoor bij eenzijdige voeding het lichaam toch langzaam overbelast kan raken.