= allereersten.
Protisten
Verzamelterm zonder taxonomische erkenning waarmee een breed palet aan microscopisch kleine ➛organismen wordt aangeduid, zoals ➛algen, ➛diatomeeën, ➛schimmels en ➛Protozoa, zoals de ➛Ciliophora en ➛Flagellata.
= oerdiertjes.
Verzamelterm voor een groep voornamelijk eencellige dieren zonder ➛taxonomische grondslag, vergelijkbaar met ➛Protista. Lange tijd is deze groep als een onderrijk van primitieve organismen uit het dierenrijk beschouwd, en als zodanig wordt de term nog veel gebruikt. Het is een op uiterlijke kenmerken gebaseerde indeling, waar de taxonomie (sinds het gebruik van ➛DNA-onderzoek) hoofdzakelijk wordt ingedeeld op basis van evolutionaire afstamming. Tegenwoordig wordt de term breder gebruikt, en slaat niet altijd zonder meer op dieren. Het gaat altijd om zelfstandig bewegende ➛eencelligen die zich (deels) voeden met externe voedselbronnen (heterotroof)
De Protozoa worden gezien als de oudste vormen van leven op de planeet en zijn vaak zeer gespecialiseerd met een daartoe sterk gecompliceerde lichaamsbouw. Daarmee vervullen ze alle wezenlijke levensfuncties als veel grotere organismen, maar dan binnen één of slechts een beperkt aantal cellen. De grootte van Protozoën varieert van enkele micrometers tot een millimeter.
Vele ➛ziekten worden door deze organismen veroorzaakt.
Stammen die onder de Protozoa vallen zijn de ➛Amoebozoa, Apicomplexa, ➛Ciliophora en ➛Flagellata. Daaronder bevinden zich zowel eencelligen als eenvoudige meercelligen organismen.
= afgeleid van Pseudolepicolea.
Kleine familie van levermossen uit de orde van de ➛Jungermanniales. Voor aquariumtoepassing zijn enkel soorten uit het er onder vallende geslacht ➛Blepharostoma van belang.
= onechte harder.
Geslacht van koornaarvissen met meer dan 15 soorten uit de familie van de ➛Pseudomugilidae.
Endemisch in Australië en Nieuw-Guinea, in zoet en brak water.
Kleine, zeer langwerpige scholenvissen met bijzonder lange en grote vinnen, vaak zeer opvallend gekleurd. Deze spelen een prominente rol bij het pronken. De borstvinnen zijn hoog geplaatst en omhoog achterwaarts gericht. De bek is bovenstandig.
Vreedzame vissen met een eenvoudige verzorging. Nemen met een kleiner aquarium al genoegen, maar kies medebewoners met zorg. Hun kleine bek vereist niet al te groot voedsel, dit mag ook diepvries- of ➛droogvoer zijn. Beplanting is van belang voor schuilgelegenheid en demping van al te veel licht, maar houdt ook de nodige zwemruimte open, liefst met enige ➛stroming. Plaats de dieren niet in een recent ingericht aquarium, daar ze gevoelig zijn voor wisselingen in watersamenstelling. Vermijd ook temperatuurschommelingen. Enkele soorten hebben toevoeging van zeezout nodig.
Kweken is meestal eenvoudig. Eieren worden afgezet in fijnbladig groen en hebben een vrij lange tijd nodig om uit te komen. De uitgekomen jongen zijn erg klein, wat microvoedsel vereist zoals ➛Paramecium of ➛azijnaaltjes.
Weber 1911
Inheems in een vrij groot gebied rond de Timor- en Arafurazee tussen Australië en Nieuw-Guinea in een groot aantal rivieren en riviermondingen.
Uiterlijk als beschreven bij het geslacht. Vanaf het blauwe oog naar achteren is het lichaam warmgeel wat overloopt in een blauwwitte ondergrond, waarop een regelmatig patroon van zwarte schubvlekken is te zien. Vanaf het midden tot de staart lopen drie zwarte banden over rug, midden en langs de aarsvin. Alle vinnen zijn blauw, de enkele vinnen zijn voorzien van zwarte vlekjes. Mannen zijn intenser van kleur en hebben langere vinpunten.
Lengte tot 30 mm.
Verzorging en gedrag als beschreven bij het geslacht.
Eenvoudig te kweken als vermeld bij het geslacht. Eieren komen na ongeveer tien dagen uit.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 20 tot 28° C
pH: 5-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Kopen: ok.