= bijter, vreter.
Geslacht van karperzalmen met ruim 40 soorten uit de familie van de ➛Characidae.
Slanke scholenvissen, zijdelings sterk afgeplat. Het verspreidingsgebied loopt van Guatemala in het noorden tot Uruguay in het zuiden. Als alle karperzalmen is een ➛vetvin aanwezig.
Voor het grootste deel voeden de dieren zich met plantaardig voedsel en fruit, al zijn er ook soorten die zich voeden met kreeftachtigen, insektenlarven en soms kleine vis.
De meeste soorten worden te groot voor het huiskameraquarium, slechts enkele zijn hiervoor geschikt.
Müller & Troschel 1845
Inheems in Frans Guyana, met name in de Marowijne rivier, de grens met Suriname.
Lengte tot 12 cm.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
= mos met bladeren.
Bladmossen
Stam van kleine planten uit het plantenrijk of ➛Plantae. Naast bladmossen bestaan ook de korstmossen en de levermossen of ➛Marchantiales, alleen van de laatste zijn voor het aquarium enkele van belang.
Mossen groeien met vele stengels bij elkaar en vormen vaak dichte plakkaten, maar ook solitaire soorten komen voor. Ze vormen geen wortels, maar ➛rizoïden. Deze worden uitsluitend voor houvast gebruikt. Dat kan in de grond zijn, maar evengoed aan schors of steen. Behalve wortels ontbreken bij ➛mossen in de regel ook vaatbundels voor transport van voedingsstoffen. Deze worden rechtstreeks door de cellen opgenomen. Stengels ➛verhouten niet, maar kunnen wel donkerbruin kleuren als deze ouder worden. Daarnaast vormen ze ook geen bloemen voor de voortplanting, maar produceren sporen.
Op de bebladerde mosplant of gametofyt groeien zeer kleine vrouwelijke en mannelijke geslachtsorganen. Na bevruchting vormt zich een bladloze sporofyt óp de gametofyt, en produceert een sporenkapsel met sporen, staande op een steel, seta geheten. Uit de vrijkomende sporen groeien weer nieuwe gametofyten. Bevruchting bevindt alleen boven water plaats.
Een klein aantal mossen verdraagt een permanent verblijf onder water en zijn vooral te vinden in de orde van de slaapmossen of ➛Hypnales, maar ook enkele in de orden van de Dicranales, ➛Hookeriales en de familie van de ➛Pottiaceae.
= mosdieren.
Mosdiertjes
Stam van ➛sessiele ongewervelde dieren die in koloniën leven. De meeste daarvan leven in tropisch zeewater, een klein deel, de Phylactolaemata, leeft in zoet.
De kolonies komen in vele vormen, afhankelijk van het geslacht. Zo vormen sommige takachtige structuren, andere een naaktslakachtige 'zool' van waaruit de individuele diertjes, zooïden genaamd, groeien. Deze beschikken over een tentakelkrans of lofofoor. Met behulp daarvan filteren ze hun voedsel uit het water, bestaande uit allerlei vormen van ➛plankton. Andere zooïden kunnen gespecialiseerde functies hebben, zoals voor het uitbroeden van eieren, bevestigen aan voorwerpen of verdediging.
Mosdiertjes zijn tweeslachtig en kunnen zichzelf ➛bevruchten. Uit de eieren ontwikkelen zich larven, die op zichzelf weer een kleine kolonie vormen van 10 tot 20 individuen. Na enkele uren rondzwemmen zet deze zich ergens vast. Ook ➛ongeslachtelijke voortplanting vindt plaats door knopvormen binnen een zooïde. Deze komen in moeilijke tijden ook in de vorm van statoblasten, die droogte en vrieskou weerstaan. Deze blijven met kransen met weerhaakjes aan vogelveren hangen en zorgen aldus voor verspreiding.
Worden de zooïden slechts een halve mm lang, een kolonie kan enkele centimeters lang worden en is goed zichtbaar met het blote oog. Mosdiertjes zijn ongevaarlijk voor aquariumvissen of garnalen, de tentakels bevatten geen netelcellen, zoals ➛Hydra's.