= afgeleid van Blennius.
Naakte slijmvissen
Familie van zee- ➛brak en zoet water bewonende bodemvissen uit de orde van de ➛Blenniiformes, in de regel met 'blennies' aangeduid. Het is de grootste familie binnen de orde. Kenmerkend zijn de kamvormige tanden. De meeste soorten leven in ondiep kustwater in zee, slechts enkele in brak en zoet water.
Als alle leden uit de orde langwerpige vissen met een grote kop en ogen. Deze laatste zijn altijd hoog geplaatst. Rug- en aarsvin zijn beide lang. De kop zelf varieert van zeer stomp tot spits. De buikvinnen bestaan uit één of enkele stevige vinstralen en dienen voor steun in rust. De borstvinnen zijn als de staart waaiervormig.
Soorten zijn meestal solitair levend, sommige leven ook in groepen. Het zijn alle schemering- of nachtdieren. Alle soorten broeden in holen, waarbij de man het legsel bewaakt. Jongen spoelen als plankton naar zee om op te groeien en, eenmaal volwassen, naar de kust terug te keren. Enkele soorten zijn eierlevendbarend.
Soorten voor zoet en brak water zijn te vinden in het geslacht ➛Omobranchus uit de onderfamilie Blenniinae.
Slijmvisachtigen
Orde van bodembewonende vissen uit de infraklasse van de beenvissen of ➛Teleostei, die grotendeels langs kusten in ondiep zee- en ➛brak water leven, slechts enkele in zoet. Deze tonen veel gelijkenis met grondels uit de orde van de ➛Gobiiformes.
Overwegend kleine, langwerpige vissen met een zeer lang lichaam en een grote kop met eveneens grote, hoog geplaatste ogen. De bek is meestal eind-, soms iets onderstandig en varieert van zeer klein tot diep en breed. Rug- en aarsvin zijn zeer lang, de eerste is niet in tweeën gedeeld, een kenmerkend onderscheid met de grondels, al lijkt er soms wel een tweedeling te zijn, als bij cichliden. Borst- en buikvinnen staan min of meer onder elkaar, soms staan de laatste vóór de eerste. De buikvinnen bestaan vaak uit één of enkele, zeer stevige vinstralen, waarop in rust wordt gesteund. De staart is afgerond waaiervormig. Op de kop bevinden zich vaak sprietachtige aangroeisels, de cirri. Als voedsel dienen kleine kreeftachtigen en weekdieren, soms algen en plankton, sommige bijten happen uit andere vissen.
Als bodembewoners leven ze een min of meer verborgen bestaan, waarbij ze soms in de bodem duiken of zich tussen stenen of in verlaten slakkenhuizen verbergen. Hun vaak camouflerende tekening helpt daarbij. De vissen zijn in staat voor korte tijd buiten water te leven om, al springend, ander gebied te bereiken.
Enig belang heeft voor het zoetwateraquarium vormt de familie van de naakte slijmvissen of ➛Blenniidae.
= met een afgeschermde opening.
Klein geslacht van ➛mossen met 4 soorten uit de familie van de ➛Pseudolepicoleaceae.
Klein geslacht van levermossen. De naam heeft betrekking op de manier waarop de voortplantingsorganen zijn afgeschermd.
Groene mossen met vrij veel onregelmatige vertakkingen die dichte bossen of matten kunnen vormen. De blaadjes zijn transparant groen, wat de mossen een breekbaar aanzien geeft. De sporendoosjes zijn klein en rond, wat de Engelse naam 'Pearl moss' verklaart.Du Mortier 1835
Dit is een kosmopolitische soort die vooral boven de evenaar vrij algemeen voorkomt. In Nederland en België echter zeer zeldzaam.
Uiterlijk als vermeld bij het geslacht.
Hoogte tot 15 mm, breedte tot 5 mm.
Een zeer trage groeier.
Geschikt voor aquaria vanaf 10 liter.
tot 25° C
pH: 6-8 dH: 12-30 fH: 21-53 ppm: 200-500