= met een snor.
Omvangrijk geslacht van meervallen met meer dan 50 soorten uit de familie van de ➛Bagridae.
Kleine tot middelgrote roofmeervallen uit Azië, waar de dieren in meren, rivieren en aanverwant water bewonen. Tot zeer langgerekte vissen met een van boven afgeplatte, maar niet bijzonder brede kop, achterwaarts geleidelijk meer zijdelings afgeplat. De huid draagt geen schubben of beenplaten, wat de lijnen van het spierweefsel goed laat zien. Kop vrij klein, met een brede, weinig diep ingesneden, eindstandige bek. Vanaf de bek een rechte, oplopende lijn naar de rugvin, daarna vrijwel horizontaal, evenals de buiklijn. Vier paar tot zeer lange ➛baarddraden. Rugvin ver naar voren, met een stekelvormige voorste vinstraal, korter dan de overige. Borstvinnen eveneens met een stekelvormige voorste vinstraal, die bovendien aan de binnenzijde van tandjes is voorzien. Vetvin tot zeer lang. Staart groot, diep gevorkt en met afgeronde lobben. Mannen zijn te herkennen aan de genitaalpapil even voor de aarsvin, vrouwen in de regel met een forser postuur. De dieren doen aan accessoire ➛darmademhaling.
Vrij grote, overwegend 's nachts actieve dieren die al te kleine medebewoners zonder meer verorberen. Zorg dat deze van minimaal de halve lengte van de meervallen zijn. Onderling verdraagzame en sociale dieren, die echter wel een schuilplaats verlangen, bijvoorbeeld tussen planten, hout en stenen. Houdt ze bij voorkeur in een groep zeker 5 exemplaren. Wat betreft waterwaarden weinig kritisch, al zou dat voor de kweek anders kunnen zijn. Zorg verder voor niet te sterk licht, ➛drijfplanten of -bladeren kunnen daarvoor zorgen. Eenmaal aan het aquarium gewend laten de dieren zich meer overdag zien.
Hun roofzucht maakt grof ➛dierlijk voer noodzakelijk. Bij voorkeur levend, eventueel na enige gewenning ook diepvries- en droogvoer.
Volz 1904
Endemisch op het eiland Sumatra in Indonesië.
Eén van de kleinste soorten. Rugvin relatief groot. Kleur egaal bruinrood, met een bleekgeel omrande, diepzwarte vlek achter de kieuwen en op de staartwortel. De laatste is meer een brede dwarsstreep. ring om de voorste vlek aan de voorzijde helder goudgeel. Vinnen kleurloos, vetvin half in de lichaamskleur.
Lengte tot 6,5 cm.
Verzorging en gedrag als de overige soorten, maar minder roofzuchtig en ook de kleinste vissen worden met rust gelaten.
In de handel is de kweek gelukt met hormoonpreparaten. Aangenomen wordt dat zeer zacht en zuur water, dagelijks ververst met vers en koeler water van dezelfde samenstelling de kweek zal stimuleren.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 22 tot 30° C
pH: 4-7 dH: 0-8 fH: 0-14 ppm: 0-130
Een zeer kwetsbare soort. De meeste aangeboden dieren zijn wildvang. Koop liever nakweek.
Kopen: ok.
Day 1877
Te vinden van Pakistan tot in Myanmar, tevens in geheel Indonesië.
Uiterlijk als bij het geslacht beschreven en bijna identiek aan M.vittatus, maar is daarvan eenvoudig te onderscheiden door de lange vetvin die direkt achter de rugvin begint.
Lengte tot 15,5 cm.
Verzorging en gedrag als vermeld bij het geslacht. De kweek is nog niet gelukt.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 18 tot 26° C
pH: 6-8 dH: 4-30 fH: 7-53 ppm: 70-500
Kopen: ok.