= met een kleine opening bij de borst.
Geslacht van slijmvissen met ten minste 20 soorten uit de familie van de ➛Blenniidae.
Langwerpige bodemvissen met een grote kop. De ogen hierin zijn groot en staan op de hoek waar de snuit een scherpe knik vrijwel verticaal omlaag maakt. De vrij kleine bek staat aan de onderkant daarvan en is licht onderstandig. Zie de familiebeschrijving voor de overige lichaamskenmerken.
In de natuur bewoners van mangrovegebied. De vissen komen, op enkele uitzonderingen na, voornamelijk voor in ➛brak water. Levendige vissen die echter vooral tegen de schemering actief worden. Beter niet met al te grote vissen combineren om schuw gedrag te vermijden. Bij voorkeur als paar houden, mannen kunnen onderling agressief zijn. Voedsel wordt vooral van en uit de bodem gegeten, zorg daarom voor fijn en afgerond zand. Als voedsel kunnen kleine kreeftachtigen, ➛muggenlarven en kleine ➛wormen dienen. Diepvriesvoer is in de regel geen probleem, wildvangdieren laten zich maar moeilijk tot het eten van droogvoer verleiden.
➛Holenbroeders waarbij de vader de ➛broedzorg op zich neemt. De moeder wordt na het afzetten verjaagd. De broedzorg duurt tot kort na het uitkomen van de eieren. Jongen zijn zeer klein en spoelen als ➛plankton naar zee. Kweken is daarom bijzonder moeilijk.
Herre 1927
Zeer wijd verspreid langs de kust van de Indische Oceaan, van Zuid-Afrika, langs zuidelijk Azië tot de noordkust van Australië.
Tanden afwijkend van de andere soorten en scherp gepunt. Lichaam licht gelig en enigszins transparant, met een vage tekening van brede dwarsstrepen, waartussen smalle onderbrekingen. Tekening op de kop wat duidelijker, deze over in een patroon van lichte ronde vlekken bij de keel. Als enige soort binnen het geslacht dragen mannen een oogvlek voorin de rugvin. Vrouwen minder sterk getekend.
Lengte ♀ tot 5,9 cm, ♂ tot 6,7 cm.
Roofzuchtiger dan de andere soorten, verlangt daarom wat grover voer. Komt in de natuur ook voor in puur zoet water. Verzorging en gedrag verder als bij het geslacht beschreven.
De kweek is nog niet gelukt.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 22 tot 28° C
pH: 7-9 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Kopen: ok.
Bleeker 1868
Algemeen langs de kust van de golf van Bengalen tot aan Singapore, in voornamelijk brak en zoet water, met name mangrove.
Op de lichtbeige grondkleur is vanaf de kop een duidelijke donker grijsbruine dwarsstreeptekening aanwezig van smalle banden met even zo brede onderbrekingen. Vanaf de kieuwen vervalt dit tot een onduidelijk patroon met enkel een duidelijke stip in het midden, waardoor een gestippelde lengtestreep overblijft. Mannen met een heldergele rugvin en over het algemeen intenser van kleur. De voorste vier aarsvinstralen zijn tevens aan de punt afgevlakt.
Lengte ♀ tot 5 cm, ♂ tot 6 cm.
Verzorging en gedrag als bij het geslacht vermeld. Alhoewel zoet water goed wordt verdragen is een kleine zouttoevoeging van 5 g/l toch aan te raden. In de natuur komen de dieren in zoet water nauwelijks voor.
Deze soort is nog niet in aquaria nagekweekt.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 20 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Kopen: ok.