= baarmoeder.
Geslacht van meercellige, kolonievormende wieren uit de stam van de groenwieren of Chlorophyta, met in totaal 20 soorten, waarvan er zes in zoet water leven. Drie daarvan komen in Europa voor.
Deze wieren worden gezien als de schakel tussen één- en meercellige organismen. De bolvormige wieren bestaan uit afzonderlijke cellen die met plasmadraden aan elkaar zijn verbonden. De grootte varieert per soort van 0,15 tot 1 mm, waarbij de laatste uit meer dan 10.000 cellen bestaan. Elke cel bevat een zweephaar, een oogvlek en een bladgroenkorrel. Binnen de kolonie komt specialisatie voor. Zo zijn er cellen voor voortbeweging en fotosynthese en andere voor voortplanten.
De voortbeweging wordt veroorzaakt door genoemde zweepharen en stelt de wieren in staat dagelijks enkele meters af te leggen, meestal aan de oppervlakte overdag naar dieper water 's nachts, en terug. Tijdens het voortbewegen draaien de bollen om hun lengteas, die bepaald wordt door de zwaardere onderkant van de bol. Elke cel bevat een oogvlek waarmee licht kan worden waargenomen.
Voortplanting vindt zowel geslachtelijk als ➛ongeslachtelijk plaats. Ongeslachtelijk worden door instulpingen dochterbollen in de moederbol gevormd. Bij ongeveer 15 sterft de moederbol af en komen de dochterbollen vrij. Geslachtelijke voortplanting leidt tot zogenaamde zygosporen die droogte kunnen weerstaan om betere tijden af te wachten.
Volvox komt vooral voor in voedingsrijk water en kan ➛waterbloei veroorzaken.
Verzamelterm voor een kleine groep ➛karperachtigen met een overwegend zilverkleurig uiterlijk, met meerdere meestal oranjerood gekleurde vinnen. Alhoewel verwant komen de dieren in verschillende geslachten voor. Bekende voorns zijn: