Geslachtsorganen van vissen
Vissen zijn van gescheiden geslacht en ➛voortplanten vereist een ➛paring. Beide geslachten zijn derhalve voorzien van geslachtsspecifieke organen daarvoor. In de vissenwereld bestaan daarvan verschillende vormen.
- Bij de meeste vissen liggen de langwerpige geslachtsklieren, zowel de testes als de eierstokken gepaard aan weerszijden van de ruggengraat. Van daaruit verbinden twee samenkomende zaad- of eileiders rechtstreeks met de urineleider, die vervolgens uitkomt achter de anus. Die bevindt zich in de regel kort voor de aarsvin (naam), achter de buikvinnen. Deze uitgang wordt de ➛genitaalpapil genoemd en is bij sommige vissoorten te zien als een uitstulping, permanent of enkel in de ➛paartijd.
- Bij een klein aantal vissen zijn de geslachtsorganen enkelvoudig.
- Bij sommige visfamilies eindigt de eileider met een aparte opening.
- ➛Levendbarende tandkarpers beschikken over een vergroeide aarsvin, het ➛gonopodium of ➛andropodium, waarmee tijdens de paring een vrouw inwendig kan worden bevrucht. Het sperma loopt door een groef hierin. Vrouwen beschikken vaak over een zakvormige uitstulpingen aan de eileiders, waarin sperma kan worden opgeslagen voor latere ➛bevruchtingen, zonder tussenkomst van een man. Ook zijn de eierstokken verwijd tot broedzakken. Binnen de familie van de ➛Goodeidae voeden de jongen zich met voedingsstrengen daarin, deze zijn vergelijkbaar met tepels.