= mannelijke basis.
Vergroeiing van de eerste 6 tot 8 vinstralen van de aarsvin bij onder andere de levendbarende vissen uit de familie van de ➛Goodeidae. Het is, in tegenstelling tot het ➛gonopodium bij veel andere levendbarenden, eenvoudig gevormd en open, waardoor tijdens de inwendige bevruchting de zaadcellen erlangs naar de geslachtsopening worden geleid, niet erdóór.
Klein geslacht van slakken met 10 soorten uit de familie van de ➛Nassariidae.
Als één van de weinige slakgeslachten uit deze familie betreft dit pure zoetwaterdieren. Alle soorten dragen een ➛operculum en jagen op andere slakken. Dat gaat op twee manieren: of ze graven zich in en vallen een langskomende slak aan, of ze gaan actief op jacht.
Von dem Busch 1847
Inheems in Zuid-Oost Azië, met name in Maleisië, Thailand en Indonesië.
Conische, gegroefde schelpen met een met de windingen meedraaiende zwartbruine streep op een geel tot bruine ondergrond. Lichaam lichtgrijs met grijze spikkels.
Lengte tot 35 mm.
De dieren voeden zich met andersoortige slakken en wormen. Ook appelslakken zijn niet veilig. Zijn er geen slakken meer te eten, dan gaat de slak over op standaard slakkenvoer, zoals detritus, plantenresten en algen.
Geschikt voor aquaria vanaf 10 liter.
Temperatuur: 20 tot 27° C
pH: 6-7
Voor velen is deze slak nog bekend onder de naam Clea helena. In de natuur uitgezette exemplaren kunnen een serieuze bedreiging vormen voor inheemse slakken.
Kopen: ok.
= aal.
Geslacht van palingachtigen met meer dan 15 soorten uit de familie van de ➛Anguillidae.
De enige vertegenwoordiger in Europa is A. anguilla.
Linnaeus 1758
Aal, paling
Inheems in Noord-Afrika en een groot deel van de kust van westelijk Europa, ook de Middellandse Zeekust. Ontbreekt in Oostenrijk, Slowakije, Hongarije, Roemenië, Servië en het noorden van Montenegro, Noord-Macedonië en Bulgarije. Bewoner van allerlei water, liefst met beschutting. Ook graaft de paling zich in de bodem in.
Kop van boven enigszins afgevlakt, de onderkaak steekt onder de bovenkaak uit. Kieuwen klein. Rug- en aarsvin net met elkaar vergroeid. Kleur bruinachtig grijs met een vrijwel witte buik.
Lengte ♀ tot 1,35 m, ♂ tot 60 cm.
Gezien de huidige status van de soort is in een aquarium houden geen optie meer. Alleen jonge dieren van nog geen 10 cm zouden daarvoor in aanmerking komen, maar volgens Frey vervelen ze snel: deze nachtelijk levende dieren laten zich zelden zien.
Palingen hebben een bijzondere levenscyclus, waarbij de jonge, in de Sargassozee ten oosten van Florida geboren alen naar Europa migreren. Deze trek duurt enkele jaren voor het zoete water is bereikt. Vrouwen verblijven hierin meestal tot 20 jaar, bijna 2 keer langer dan mannen. Zodra geslachtsrijpheid is bereikt, wordt de trek naar de Sargassozee ondernomen. Na de paai, die diep in zee plaatsvindt, sterven de ouderdieren. Palingen laten zich om deze cyclus niet in gevangenschap kweken. Vermoed wordt dat de tektoniek van aardplaten leef- en paaigronden geleidelijk steeds verder uit elkaar heeft gedreven. Niet alle palingen ondernemen de trektocht en kunnen hier dan tot bijna 90 jaar oud worden.
De paling is ernstig bedreigd als gevolg van onder meer overbevissing, vervuiling, obstakels op de trekroute en habitatvernietiging.