= afgeleid van Polypodium.
Grootste orde van echte varens uit de klasse van de ➛Polypodiopsida. Belangrijkste kenmerk is een parapluvormig vliesje dat de sporenhoopjes afdekt tot deze rijp zijn. Het vliesje, dat in het midden of aan de zijkant vastzit, verschrompeld dan. Enkele goed houdbare soorten bevinden zich in de families ➛Aspleniaceae, ➛Dryopteridaceae, ➛Lomariopsidaceae, ➛Polypodiaceae en ➛Pteridaceae.
= afgeleid van Polypodium.
Varens, echte varens
Klasse uit het plantenrijk of ➛Plantae die uitsluitend echte varens omvat.
Landplanten die zich vermeerderen via sporen, zonder bloemen, dit in tegenstelling tot zaadplanten (➛Spermatopsida). Uit de sporen ontwikkelt zich een gametofyt, een levermosachtig plantje, die zaad- en eicellen aanmaakt, die, na bevruchting, tot een sporofyt of volwassen varen leidt, en weer sporen aan kan maken. De bladeren, ook veren genoemd, groeien vanuit een ➛rizoom. Sommige dragen sporendoosjes en worden fertiel (vruchtbaar) genoemd, andere steriel.
Varens onderscheiden zich van mossen (➛Bryophyta) door de aanwezigheid van vaatbundels, welke voor transport van voedingsstoffen zorgen.
Een klein aantal bruikbare aquariumplanten zijn te vinden in de orden van de ➛Hymenophyllales, ➛Polypodiales en ➛Salviniales.
= afgeleid van Polypterus.
Kwastvinsnoeken, wimpelalen
Kleine familie van vreemd gevormde, zeer langwerpige, primitieve Afrikaanse vissen met een rond lichaam uit de afdeling van de ➛Cladistia.
Alleen bij de ruitvormige staart is het lichaam zijdelings afgeplat. De vorm van de kop doet aan reptielen denken, met buisvormige, sterk verlengde neusgaten. De rugvin bestaat uit een rij stekels, bij Polypterussoorten met aan de top enkele vinstralen die een vinachtig vlies ondersteunen. De ➛ganoïdschubben zijn ruitvormig, gekarteld aan de rand en hard, dankzij een laag emaille. De buikvinnen staan ver naar achteren, de borstvinnen achter de kieuwdeksels. Samen met de aarsvin staan deze vinnen op een kort ledemaat. De tweedelige zwemblaas fungeert als accessoire ➛ademhaling en staat via een buis met de keel in contact. Deze kan via de bek, maar ook via ➛spiracula of ademopeningen in de kop worden gevuld. Deze staan rond de ogen op het voorhoofd. Deze vorm van ademen is noodzakelijk: lukt dat niet, dan kunnen de dieren verdrinken. Dankzij dit orgaan kunnen deze vissen vele uren buiten het water doorbrengen.
De meeste soorten worden te groot voor een doorsnee huiskameraquarium.
Twee geslachten: Erpetoichthys en ➛Polypterus.
= met veel vinnen.
Geslacht van kwastvinsnoeken met ten minste 10 soorten uit de familie van de ➛Polypteridae.
Taaie, langwerpige en primitieve roofvissen uit Afrika, die aan reptielen doen denken. Het lichaam is rond in doorsnede, de kop als van een slang, met een brede, diep ingesneden bek. De ogen zijn matig ontwikkeld, hun neus is daarentegen het orgaan waarmee voedsel wordt opgespoord. De huid is bezet met ruitvormige, harde schubben. De vinnen aan de onderzijde van het lichaam staan op een korte 'poot', waarmee ook over de bodem wordt 'gekropen'. De stekelige rugvin is lang. De staart heeft een ruitvorm. Mannen zijn eenvoudig te herkennen aan de verdikte aarsvin. Zie de familiebeschrijving.
Vissen die minder geschikt zijn voor beginnende liefhebbers en in een speciaalaquarium doorgaans beter gedijen. Eventueel met andere grote Afrikaanse vissen als ➛mesalen combineren. Nachtelijke rovers, die overdag verscholen liggen. Zorg daarom voor voldoende schuilplaatsen. Planten zijn daarbij niet nodig, maar wel praktisch. De dieren bevinden zich veel op de bodem, reden om fijn grind te nemen. Dek het aquarium zorgvuldig af, de dieren zijn behendig met ontsnappen.
Verlangen vrij grof voedsel, wat kan met diepgevroren garnalen, ➛mosselen en dergelijke, of regenwormen (➛Lumbricidae)
Weinig soorten zijn gekweekt. In de natuur wordt in het regenseizoen afgezet. Een verandering in temperatuur en watersamenstelling stimuleert mogelijk de paai. Zorg voor zacht en zuur water. Eieren worden tijdens de leg door de man met de tot een kom geplooide staart- en anaalvin opgevangen. Na bevruchten verspreid hij ze vervolgens tussen de planten. Vang de ouders hierna uit om het eten van de eieren tegen te gaan. De eieren komen na uiterlijk 4 dagen uit, en zwemmen 3 dagen later vrij. Heel beweeglijk zijn ze daarbij niet, iets wat bij het voeren zorg vraagt. De jongen zijn van uitwendige kieuwen voorzien, die na verloop verdwijnen. Te voeren met ➛jongbroedvoer ter grootte van ➛microwormen.
Boulenger 1899
Inheems in het stroomgebied van de midden- en benedenloop van de Congo rivier in Centraal Afrika, in diverse meestal dicht begroeide watertypes.
Vorm als bij de geslachtsbeschrijving; één van de kleinere soorten. Beigewit gekleurd, met een zwartbruine dwarsstreep ongeveer ter hoogte van elke derde rugvinstekel, vanaf de voorste. Vinnen met een fijne dwarsstreeptekening.
Lengte tot 35 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als bij de geslachtsbeschrijving. Warmtebehoeftig.
Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.
Temperatuur: 24 tot 30° C
pH: 6-8 dH: 4-30 fH: 7-53 ppm: 70-500
Kopen: ok.