= afgeleid van Lumbricus.
Regenwormen
Familie van in de bodem levende ringwormen, zowel op land als in zoet water, uit de orde van de Oligochaeta of weinigborsteligen, welke valt onder de stam van de ➛Annelida.
Enkele soorten wormen zijn geschikt als voedsel voor wat grotere aquariumdieren. Voor kleinere dieren kunnen de wormen ook fijn worden gehakt.
Regenwormen zijn, zoals de naam van de orde al aangeeft, per ring of segment voorzien van vier paar achterwaarts gerichte, korte borstels, die houvast geven in de grond. Ook geven enkele borstelparen houvast bij de paring. De borstels zijn nauwelijks te zien, maar in de hand wel te voelen, als deze achterwaarts tussen de vingers door glijden.
Wormen kunnen uit ruim honderd segmenten bestaan, afhankelijk van de soort. Het aantal ringen neemt toe bij het ouder worden, wormen groeien door de aanmaak van nieuwe ringen nabij het laatste segment (de anus). Op ongeveer een kwart tot een derde van de kop bezitten geslachtsrijpe regenwormen een verlengd en verdikt segment dat slijm producerende klieren bevat, zadel of clitellum genaamd. Het speelt een belangrijke rol bij de paring en is afwijkend gekleurd van de rest van het lichaam. De buik van wormen is lichter gekleurd.
Regenwormen zijn blind, maar de huid is lichtgevoelig, langdurige blootstelling aan ultraviolet licht leidt tot afbraak van hun bloed.
Niet alle wormen zijn geschikt als voedsel. Daar komt bij dat het onderscheid bovendien niet altijd even eenvoudig is. De meest geschikte worm is de gewone blauwkopworm (Lumbricus rubellum), die grotendeels rood is gekleurd, met een glimmend paarsrode kop, vaak ook rode worm of bladworm genoemd. Eveneens geschikt is Lumbricus terrestris, de gewone regenworm. Lichtroze van kleur en met 30 cm de grootste Nederlandse soort. Een nog vrij onbekende maar interessante is de broze slibworm uit het geslacht ➛Lumbriculus. De mestpier, Eisenia fetida, herkenbaar aan de donkerrode ring rond elk segment, wordt door de meeste dieren geweigerd, wat spijtig is, vanwege het uitzonderlijk hoge eiwitgehalte van ruim 60%.
Kweken van wormen is niet moeilijk en kan in een bak met enigszins vocht doorlatende wanden, zoals een houten kist of een pot van aardewerk of cement met een goed sluitend deksel dat lucht toelaat. Zet deze niet te koud, maar wel in de schaduw. Vul deze met onbemeste grond en leg daarop blad-, groente, of niet te zuur fruitafval. Geraspte wortel gaat erg goed. Toevoegen van koffiedik kan helpen schimmels te weren. Voorkom een te lage ➛zuurgraad, dan stopt de vermeerdering. Neutraal tot lichtzuur gaat het best.
Alvorens wormen te voeren is het van belang deze enige tijd in een pot zonder grond met geperforeerd deksel te bewaren, zodat ze hun darm kunnen legen en hun slijmlaag grotendeels verliezen.
Beperk het voeren van wormen tot af en toe, de voedingswaarde is betrekkelijk gering. De meeste bestaan voor ongeveer 80% uit water, en het eiwitgehalte is met 10% laag. Het vetgehalte valt met 1 tot 2% daarentegen mee.
Familie van in zoet water levende wormen uit de stam van de ringwormen of ➛Annelida. De familienaam wordt vaak verward met die van de regenwormen, ➛Lumbricidae.
Deze wormen komen in allerlei soorten schoon en in de regel zuurstofrijk water voor. Veel soorten komen ➛endemisch voor met een zeer beperkte verspreiding.
Voor het aquarium is één soort als voedseldier van belang uit het geslacht ➛Lumbriculus.