PolymorfiePolypteridae

Polymorfie

= veelvormig.

Het voorkomen van meerdere fenotypes of verschijningsvormen binnen een ➛soort. Dit is in de regel het gevolg van meerdere van elkaar geïsoleerde liggende ➛habitats. Deze verschillende omgevingen zorgen voor variaties in het ➛DNA die voor elk daarvan de beste voorwaarden bieden. De grenzen daartussen zijn in dat geval onoverbrugbaar en ontstaan door geleidelijke geografische veranderingen. Uiteindelijk kan dit leiden tot het ontstaan van een nieuwe soort.

polymórpha

= veelvormig.

Dréissena

Polypodiáceae

= afgeleid van Polypodium.

Eikvarens

Familie van de orde van de ➛Polypodiales.

Alleen de bekende Javavaren uit het geslacht ➛Leptochilus komt voor aquariumgebruik in aanmerking.

Polypodíales

= afgeleid van Polypodium.

Grootste orde van echte varens uit de klasse van de ➛Polypodiopsida. Belangrijkste kenmerk is een parapluvormig vliesje dat de sporenhoopjes afdekt tot deze rijp zijn. Het vliesje, dat in het midden of aan de zijkant vastzit, verschrompeld dan. Enkele goed houdbare soorten bevinden zich in de families ➛Aspleniaceae, ➛Dryopteridaceae, ➛Lomariopsidaceae, ➛Polypodiaceae en ➛Pteridaceae.

Polypodiópsida

= afgeleid van Polypodium.

Varens, echte varens

Klasse uit het plantenrijk of ➛Plantae die uitsluitend echte varens omvat.

Landplanten die zich vermeerderen via sporen, zonder bloemen, dit in tegenstelling tot zaadplanten (➛Spermatopsida). Uit de sporen ontwikkelt zich een gametofyt, een levermosachtig plantje, die zaad- en eicellen aanmaakt, die, na bevruchting, tot een sporofyt of volwassen varen leidt, en weer sporen aan kan maken. De bladeren, ook veren genoemd, groeien vanuit een ➛rizoom. Sommige dragen sporendoosjes en worden fertiel (vruchtbaar) genoemd, andere steriel.

Varens onderscheiden zich van mossen (➛Bryophyta) door de aanwezigheid van vaatbundels, welke voor transport van voedingsstoffen zorgen.

Een klein aantal bruikbare aquariumplanten zijn te vinden in de orden van de ➛Hymenophyllales, ➛Polypodiales en ➛Salviniales.

Polyptéridae

= afgeleid van Polypterus.

Kwastvinsnoeken, wimpelalen

Kleine familie van vreemd gevormde, zeer langwerpige, primitieve Afrikaanse vissen met een rond lichaam uit de afdeling van de ➛Cladistia.

Alleen bij de ruitvormige staart is het lichaam zijdelings afgeplat. De vorm van de kop doet aan reptielen denken, met buisvormige, sterk verlengde neusgaten. De rugvin bestaat uit een rij stekels, bij Polypterussoorten met aan de top enkele vinstralen die een vinachtig vlies ondersteunen. De ➛ganoïdschubben zijn ruitvormig, gekarteld aan de rand en hard, dankzij een laag emaille. De buikvinnen staan ver naar achteren, de borstvinnen achter de kieuwdeksels. Samen met de aarsvin staan deze vinnen op een kort ledemaat. De tweedelige zwemblaas fungeert als accessoire ➛ademhaling en staat via een buis met de keel in contact. Deze kan via de bek, maar ook via ➛spiracula of ademopeningen in de kop worden gevuld. Deze staan rond de ogen op het voorhoofd. Deze vorm van ademen is noodzakelijk: lukt dat niet, dan kunnen de dieren verdrinken. Dankzij dit orgaan kunnen deze vissen vele uren buiten het water doorbrengen.

De meeste soorten worden te groot voor een doorsnee huiskameraquarium.

Twee geslachten: Erpetoichthys en ➛Polypterus.