= afgeleid van Lamium.
Lipbloemenfamilie
Grote familie van bloeiende planten met meer dan 200 geslachten uit de orde van ➛Lamiales, met een kosmopolitische verspreiding. Vele om hun kruidige geur en smaak bekende planten komen er in voor, zoals kattenkruid, munt, basilicum, lavendel en wierook. Typerend zijn de complex gevormde bloemen met zowel een boven- als een onderlip. Behalve bomen, struiken en kruidachtige planten bevat de familie ook moerasplanten in de geslachten ➛Clinopodium en ➛Pogostemon.
= afgeleid van Lamium.
De orde van de Lamiales is een verzamelorde uit de klasse van de ➛Spermatopsida, van meerdere typen tweezaadlobbige planten met ogenschijnlijk gemeenschappelijke kenmerken, maar zonder gemeenschappelijke voorouders. Kenmerken zijn onder andere een bovenliggend vruchtbeginsel, een buisvormige bloem met twee lippen en een kruisgewijze bladstand.
Van de ruim 20 families binnen de orde zijn aquariumplanten te vinden in de ➛Acanthaceae, ➛Lentibulariaceae, ➛Lamiaceae, ➛Linderniaceae en ➛Plantaginaceae.
= steenlikker.
Geslacht van prikken met meer dan 10 soorten uit de familie van de ➛Petromyzontidae.
Aalvormige, dunne en ronde dieren met een ronde zuigmond zonder kaken, die niet tot de echte vissen worden gerekend. De naam is een latinisering van de naam lamprei.
De zuigmond is lichtroze en heeft aan de rand een ring kleine tandjes, met grotere tanden rondom de opening zelf. Larven hebben een spleetvormige bek. Een dubbele rugvin is aanwezig, ver achteraan het lichaam, evenals een zeer kleine, ruitvormige staart, waarmee de dieren zich uitsluitend slingerend voorwaarts bewegen.
Linnaeus 1758
Rivierprik
Verspreid over de kustwateren van West-Europa tot in de Middellandse Zee tot aan de Italiaanse kust. In Nederland te vinden in alle grote rivieren, het IJsselmeer en het Noordzeekanaal, en kleinere rivieren als de Drentse Aa. In Nederland en België zeldzaam.
Volwassen dieren geheel zilverkleurig, vaak met een donkergrijze rug. Vijf of zeven tanden in de zuigmond. Larven zijn grijs- tot geelbruin. Vinnen als de rug gekleurd.
Lengte tot 50 cm.
Gezien de recent nog beschermde status is het aan te raden deze vissen niet te vangen, en ook niet in het aquarium te houden.
De dieren leven een amfidroom bestaan, waarbij geslachtsrijpe dieren landinwaarts trekken en paaien, waarbij de man zich aan de vrouw vast zuigt en beide om elkaar draaiend afzet. Hierna sterven de ouderdieren. De larven leven vervolgens vier jaar nabij de bodem van het uitfilteren van zwevende algen en detritus. De daarop volgende zomer ontwikkelen zich ogen en bek, en trekt de prik naar zee, waar deze parasitair leeft van het zuigen van bloed van scholenvissen. Na twee tot drie jaar worden de dieren geslachtsrijp en stoppen met eten. Door deze leefwijze is kweken in het aquarium zo goed als uitgesloten.
Alhoewel niet beschermd, worden de dieren op de Nederlandse rode lijst als gevoelig vermeld. De IUCN beschouwt de soort als niet bedreigd (wereldwijd). De rivierprik mag, na jaren te zijn beschermd, weer worden gevangen in de maanden februari en mei t/m oktober, een door natuurorganisaties bekritiseerd besluit.
Bloch 1784
Beekprik
Inheems in Noord-Europese beken, maar ook in Zuid-Frankrijk, Portugal, Italië, de Balkan en de bovenloop van de Wolga.
Flanken zilverkleurig tot lichtgeel, met een donkergrijze rug.
Lengte tot 17 cm.
In tegenstelling tot de rivierprik (L. fluviatilis) migreert de beekprik niet naar zee, maar verblijft als larve tot 6 jaar in dezelfde beek alvorens volwassen te worden. Eenmaal volwassen verliest de beekprik maag en darmstelsel en stopt met eten. Daarmee parasiteren beekprikken dus niet, zoals de rivierprik.
Beekprikken vormen tussen kiezels op de bodem een gleuf door deze te verplaatsen en schoon te poetsen. Vervolgens zet een vrouw de eieren af, waarna de man deze bevrucht. De gleuf wordt door meerdere prikken gebruikt, wat tot grote drukte kan leiden.
De beekprik is een beschermde soort en mag daarom niet worden gevangen of in aquaria gehouden.