LabeoLabeotropheus fuelleborni

Lábeo

= met grote lippen.

Omvangrijk geslacht van karpers met ten minste 100 soorten uit de familie van de ➛Cyprinidae.

Vissen met een langwerpig, torpedovormig lichaam, zijdelings weinig afgeplat. Soorten komen voor in Afrika en Azië in de stroming van grote rivieren en grote meren. Meerdere kleinere soorten zijn recent in het geslacht ➛Epalzeorhynchos geplaatst.

De slanke vissen hebben een spitse kop met een afgerond snuit, met daarin een onderstandige, wat achterwaarts geplaatste, spleetvormige bek, voorzien van twee paar ➛baarddraden. Rug- en staartvin zijn vrij groot. Het geslachtsonderscheid is lastig. Vrouwen zijn wat forser gebouwd dan mannen, met een rondere buiklijn.

Labeo's zijn voor het merendeel ongeschikt voor huiskameraquaria in verband met hun grootte en hun territoriale gedrag, dat met het ouder worden toeneemt. De kleinere soorten kunnen daarom uitsluitend als solitair worden gehouden, tenzij in een zeer groot aquarium. Reken voor ieder dier een vierkante meter territorium. Houdt de ingang van schuilplaatsen uit elkaars zichtlijn. Ook gelijkvormige vissen ondervinden agressie, kies eventuele medebewoners met zorg.

Als voedsel dienen in het wild algen, biofilm en allerlei daartussen levende kleine kreeftachtigen en larven. Gevoerd kan worden met een groot aandeel ➛plantaardig voer, afgewisseld met wat ➛dierlijk voer. Dit kan zowel ➛levend als in ➛diepvriesvorm.

Geen van de soorten is tot dusver in aquaria nagekweekt.

cyclorhynchus

Boulenger 1899

Afkomstig uit het stroomgebied van de Congo rivier tussen beide Congo's en de Ogooué rivier in Gabon, in beschaduwde bosbeken met helder, bruin gekleurd water en dichte oevervegetatie.

Vorm als bij de geslachtsbeschrijving. Over de oranje- tot geelwitte huid en vinnen ligt een gemarmerd patroon van grijszwarte vlekjes, gegroepeerd tot grotere vlekken. Van alle vinnen zijn de voorste (buitenste) vinstralen grijszwart gekleurd.

Lengte tot 16 cm.

Verzorging en gedrag als bij het geslacht vermeld.

Geschikt voor aquaria vanaf 180 liter.

Temperatuur: 20 tot 27° C

pH: 6-8   dH: 4-18   fH: 7-32   ppm: 70-300

Kopen: ok.

Labeotrópheus

= verwant aan Tropheus, lijkt op Labeo.

Klein geslacht van cichliden met 5 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.

Robuuste, langwerpige vissen, gespecialiseerd in het eten van algaangroei of ➛aufwuchs. Alle soorten leven endemisch in het ➛Malawimeer langs de daarmee begroeide rotsige oevers, de zogeheten ➛mbuna. De verwantschap met het geslacht ➛Tropheus uit het ➛Tanganyikameer berust op een vergissing.

Lichaam enigszins zijdelings samengedrukt. Rugvin zeer lang, aarsvin veel korter, staart driehoekig. Alle zijn afgerond. Typerend is de kop met de stompe, over de bovenlip hangende snuit, met iets achterwaarts, de brede, rechte, onderstandige bek met dicht opeen staande, brede, beitelvormige schraaptanden. Mannen zijn eenvoudig te herkennen aan de eivlekken in de aarsvin.

Vrij agressieve en territoriale dieren, met nadruk naar soortgenoten. Vermijd rustige soorten, deze laten zich hierdoor nauwelijks zien. Een gebruikelijke tactiek is het aquarium te voorzien van een grote hoeveelheid soortgenoten, met meerdere vrouwen per man, om de agressie te verdelen. Andere soorten helpen de agressie nog verder te verdelen. Houdt ze in geen geval als paar.

Het aquarium kan met rolkeien worden ingericht, zodat veel schuilplaatsen ontstaan, weer een manier om de agressie te kunnen ontlopen. Planten worden in de regel kaal gegeten, alleen harde planten hebben een kans, zoals ➛javavaren of ➛Anubias. Zorg voor zuurstofrijk water.

Bij het eten van ➛algen krijgen de vissen ook er tussen levend dierlijk voer binnen, een dieet van uitsluitend plantaardig voer volstaat daarom niet. Een klein aandeel aanvullend levend en diepvriesvoer is nodig. Ook droogvoer wordt wel gegeten.

De kweek is vrij eenvoudig, het betreft ➛muilbroeders, door de vrouw uitgevoerd. Een platte steen kan als afzetplaats dienen, ook worden soms kuilen gegraven. Zet meerdere vrouwen bij een man. Nadat deze zorgvuldig een steen heeft schoon gepoetst volgt een uitgebreide balts, waarbij de man met onder meer vinslagen probeert de vrouw naar de paaiplaats te krijgen. Lukt dit, dan worden gedurende meerdere paringen per keer tot drie eieren afgezet. De vrouw neemt deze in de bek en probeert ook de eivlekken in de aarsvin van de man op te happen, waarbij ze uitgestoten sperma binnen krijgt en aldus de eieren in de bek bevrucht. De eieren en jongen verblijven daar tot vier weken, afhankelijk van de temperatuur, voor deze naar buiten komen. Ze zijn dan al 12 tot 14 mm. De vrouw eet wel gedurende die periode, vermoedelijk om de jongen van voedsel te voorzien.

Verstoringen in de broedperiode kunnen het opeten van de jongen tot gevolg hebben. Ook kan de vrouw gedurende haar afwezigheid haar positie in de groep verliezen.

Eenmaal vrij zwemmend kunnen de jongen worden gevoerd met Artemia formaat ➛jongbroedvoer.

fuellebórni

Ahl 1926

Te vinden in ondiep, zuurstofrijk water langs de rotsige oevers in het gehele Malawimeer.

Labeotropheus fuelleborni
Labeotropheus fuelleborni. © ➛F. Ingemann Hansen

Vorm als vermeld bij het geslacht. Kleur variabel, maar minder dan L. trewavasae, afhankelijk van de locatie. 9 à 10 meestal onduidelijke dwarsbanden. Grondkleur blauw, soms achterwaarts naar oranjebruin verlopend. Ook geheel gele of oranjebruine flanken komen voor; blauwzwart gemarmerde varianten zijn minder algemeen. En de vele kweekvormen daar nog bij. Rugvin vrijwel altijd blauw, soms geel of oranje. Tijdens de balts kleurt de snuit diepzwart.

Lengte ♀ tot 16 cm, ♂ tot 17,5 cm.

Verzorging, gedrag en kweek. Schoonmaken van de afzetplaats kan enige weken duren. Feitelijke paringen worden door meerdere schijnparingen vooraf gegaan. Tot 60 eieren.

Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.

Temperatuur: 24 tot 28° C

pH: 7-9   dH: 8-30   fH: 14-53   ppm: 130-500

Kopen: ok.