Totaal aan ➛erfelijke eigenschappen, vastgelegd in ➛genen, van een groep organismen.
Om bij de kweek of het in stand houden van een soort degeneratie tegen te gaan is een vrij groot aantal dieren nodig. De variatie daaronder is liefst zo breed mogelijke, waarbij ook vele passieve eigenschappen zich 'aan boord' bevinden. Door onderlinge paringen worden deze erfelijke factoren weer opnieuw gecombineerd, en kunnen zwakke erfelijke eigenschappen van de ouders verdwenen zijn bij een nakomeling. In een te kleine groep is de kans groter dat een gen met een gunstiger eigenschap ontbreekt.
Geslachtskenmerk bij sommige vissen, in de vorm van een kleine, buisvormige uitstulping net achter de anus. ➛Eieren en ➛sperma worden hierdoor uitgestoten tijdens de ➛paring.
Aanwezigheid of de vorm ervan kan een hulpmiddel zijn bij het bepalen van het ➛geslachtsonderscheid.
= afgeleid van Gentiana.
Orde van zeer gevarieerde, tweezaadlobbige planten uit de klasse van de ➛Spermatopsida. De variatie bestaat uit kruidachtige planten tot struiken en bomen; de overeenkomst is te vinden in de tegenover- of in kransen staande bladeren en de altijd vijfvoudige bloemen.
Aquariumplanten zijn te vinden in de familie van de ➛Rubiaceae.
= aardeter.
Geslacht van cichliden met meer dan 30 soorten uit de familie van de ➛Cichlidae.
Middelgrote vissen uit Midden- en Zuid-Amerika, van Panama tot Argentinië, met een karakteristieke en hoge lichaamsvorm. De grote spitse kop is voorzien van een laag staande, eind- tot wat onderstandige bek. De ruglijn is mede door het lange en steil oplopende voorhoofd veel sterker gewelfd dan de buiklijn, ook doordat deze meer dan bij andere cichliden achterwaarts afloopt. De kop van deze vissen lijkt daardoor extra groot.
Tamelijk grote cichliden met een soms roofzuchtige aard en derhalve beter niet al te kleine soorten tot gezelschap hebben. Vele leven als ➛detrivoor van het uitfilteren van alle eetbaars uit een hap zand, waarna de rest via de kieuwen of de bek de bekholte verlaat. Hun geslachtsnaam verwijst daarnaar. Voer deze soorten met fijn voedsel: grof voedsel wordt minder gemakkelijk verwerkt. Deze vrij grote dieren vragen op termijn veel ruimte. Vanwege hun bodemgedrag is de keuze in planten beperkt en kan het aquarium het beste met hout en stenen worden ingericht, waarop dan ➛Anubias of ➛javavaren kan groeien. Voor biotoop-correcte planten zijn ➛Aquarius soorten geschikt, plaats deze in een pot. Neem bij voorkeur ook fijn grind.
Kweken is bij meerdere soorten niet moeilijk met een goed kweekkoppel. Zowel muil- als ➛substraatbroeders komen voor. De ➛broedzorg is intensief, waaraan beide ouders of, bij ➛muilbroeders, soms alleen de vrouw deel nemen. Jongen kunnen met ➛Artemia formaat ➛jongbroedvoer worden gevoerd.
Delen van dit geslacht staan onder druk voor nader onderzoek. Dit heeft in het verleden al geleid tot afsplitsing van een deel naar het daarvoor in leven geroepen geslacht ➛Satanoperca.
Quoy & Gaimard 1824
Verspreid langs de Zuid-Amerikaanse oostkust vanaf de staat Minas Gerais in Brazilië tot in Uruguay, in benedenlopen van rivieren tot in hun monding, en daarmee ook brak water. In zowel stilstaand als snel stromend water te vinden, troebel dan wel helder, met een voorkeur voor een stenige bodem.
Dominante mannen ontwikkelen bij het ouder worden een bult op het voorhoofd, vlak voor de rugvin. Gelig lichtbruin gekleurd met een donkere rand aan elke schub met een nettekening tot gevolg. Achter de kieuwdeksel meerdere schubben met een lichtblauw metaalglanzende vlek. Lokale variaties soms met een groter deel of de hele flank met deze vlekjes. Tot zes brede, onduidelijke dwarsbanden, met hoog op de tweede een diepzwarte vlek. Oog oranjegeel, met daarover een smalle donkere band vanaf het voorhoofd tot op de keel. Ongepaarde vinnen roodachtig met straalsgewijze korte lichtblauwe streepjes
Lengte ♀ tot 15 cm, ♂ tot 25 cm.
Vrij agressieve dieren, die kleinere vissen tot prooi rekent. Geen typische 'aardeter', maar vooral muggenlarven, kleine kreeftachtigen, kleine vissen en jongbroed zijn gangbaar voedsel. In het aquarium te voeren met zowel levend, diepvries- als droogvoer van ➛dierlijke aard. Kan bij kamertemperatuur worden gehouden, voor de kweek is 23-25° aanbevolen.
Deze is niet erg gemakkelijk en vraagt een goed passend kweekkoppel. Laat deze uit een kleine groep van van bijvoorbeeld drie paar ontstaan. Substraatbroeders die vele honderden eieren leggen en deze fel verdedigen.
Geschikt voor aquaria vanaf 500 liter.
Temperatuur: 18 tot 26° C
pH: 6-8 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Geen IUCN status.