GasblaasjesziekteGasteropelecus levis

Gasblaasjesziekte

Zeldzaam verschijnsel waarbij gasbelletjes in huid en bloedvaten van waterdieren ontstaan. Doorgaans het gevolg van te snelle drukwisseling in het water, maar ook mogelijk door een oververzadiging van gassen. In beide gevallen verandert de druk sneller dan het dierenlichaam dit kan reguleren.

Dergelijke situaties kunnen zich in een zeldzaam geval voordoen als in een dicht beplant of zwaar bealgd aquarium 's avonds het licht uitgaat en snel het zuurstofgehalte daalt. Als gevolg gaan de in het lichaam onder hogere druk opgeloste gassen bellen vormen, zoals in een fles koolzuurhoudend water, waarvan de dop wordt losgedraaid. De bellen beschadigen het omringende weefsel en tasten vinnen en ogen aan. Als ook bellen in de bloedbaan ontstaan, leidt dat tot verstoppingen, gasembolie, die een snelle dood kunnen betekenen en tot massale sterfte kunnen leiden. Dieren die dit overleven hebben meerdere weken nodig om te herstellen.

De gasbelletjes zijn vooral aanwezig rond de snuit, ogen en kieuwen. Om verdere schade te beperken is een snelle aanpak nodig: met een ➛luchtpomp en een ➛uitstromer kan het tekort aan opgeloste gassen worden aangevuld.

Gasteropelécidae

= afgeleid van Gasteropelecus.

Bijlzalmen

Familie van extreem gevormde vissen uit de orde van de ➛Characiformes, alle afkomstig uit Midden- en Zuid-Amerika. De dieren houden zich bij voorkeur op in open water van kleinere zijrivieren, liefst met dekking in de vorm van waterplanten nabij. De opvallend gewelfde buik en de grote borstvinnen van deze typische oppervlaktevissen zijn de bijzondere zelfverdediging die leden uit deze familie er op na houden: bij gevaar van onderaf springen de dieren boven water uit en vliegen al fladderend enkele meters door de lucht om verderop weer in het water te landen. Een aquarium met bijlzalmen moet dan ook altijd goed worden afgedekt, om te voorkomen dat de vissen verdroogd op het vloerkleed eindigen.

De goed ontwikkelde spieren voor genoemde inspanning zijn bevestigd aan het stevige bot dat van de kop tot aan de aarsvin loopt en daarmee de buiklijn vormt. Andere opvallende kenmerken zijn het sterk zijdelings afgevlakte lichaam en de min of meer rechte ruglijn met de ver naar achteren geplaatste rugvin, de gevorkte staartvin, de lange aarsvin en de zeer kleine buikvinnen. Een ➛vetvin is soms aanwezig. De kop is soms klein met een eveneens kleine, bovenstandige bek. De ➛zijlijn is volledig en loopt enigszins met de welving van het lichaam mee. De schubbenrijen volgen de rand van het kieuwdeksel.

Slechts enkele soorten zijn nagekweekt in het aquarium.

Binnen deze familie zijn alle drie de geslachten ➛Carnegiella, ➛Gasteropelecus en Thoracocharax van belang.

Gasteropélecus

= met een bijlvormige buik.

Klein geslacht van karperzalmen met 3 soorten uit de familie van de ➛Gasteropelecidae.

Typische vertegenwoordigers van de familie, met een sterk gewelfde buik en een rug in een vrijwel rechte lijn. De kleine kop heeft een sterk bovenstandige bek. De borstvinnen staan achterwaarts schuin omhoog, en zijn aan de enorme borstspieren verbonden. Deze soorten zijn gemiddeld wat groter. Overwegend zilverkleurig, soms met een stippenpatroon en een lengtestreep achter de kieuwen. Herkomst oostelijk Midden-Amerika en de noordelijke helft van Zuid-Amerika.

Vreedzame ➛scholenvissen, die bij voorkeur in een groep van minimaal 6 stuks bijeen verblijven. Anders dan de soorten uit het geslacht ➛Carnegiella zijn deze soorten wat vaker in dieper water te vinden en minder strikt aan het wateroppervlak gebonden. Enige dekking aan het oppervlak in de vorm van ➛drijfplanten of -bladeren maakt de dieren minder schichtig, evenals een donkere ➛bodem. Een licht stroming is prima, zeker niet te sterk. Geschikt voor het gezelschapsaquarium met rustige soorten, bij voorkeur in andere waterlagen.

Voedsel wordt voornamelijk van het oppervlak gegeten, reden om vooral met insecten als ➛fruitvliegen te voeren. Ook zwarte muggenlarven worden graag gegeten. Onderzoek heeft aangetoond dat bijlzalmen vrijwel uitsluitend van insecten leven, het leeuwendeel landinsecten. Deze worden van het oppervlak gegeten, maar waarschijnlijk ook geregeld met een sprong. Soms is droogvoer even wennen, maar wordt uiteindelijk geaccepteerd.

Enkel G. maculatus is in het aquarium nagekweekt. Daarvoor is zacht en zuur water vereist, evenals een verduisterd aquarium. Nadat de dieren daarmee en met goed afwisselend voer aldus in kweekconditie zijn gebracht, jagen ze elkaar enige tijd fel na. Vervolgens worden tussen drijfplanten de eieren afgezet en zakken naar de bodem. Verwijder de ouders nadien om eierroven te voorkomen. Na ongeveer 30 uur komen de eieren uit, jongen zwemmen 5 dagen later vrij. Voeren kan met ➛infusoriën of ander zeer fijn ➛jongbroedvoer.

lévis

Eigenmann 1909

Te vinden in de benedenloop van de Amazonerivier, de rio Tocantins en Guamá, in open water.

Nagenoeg geheel zilverkleurig, met een patroon van zeer fijne stipjes, soms in dunne lijnen haaks op de buiklijn. Vanaf de kieuwdeksel een doorlopende lengtestreep, aan beide zijden geflankeerd door een zeer dunne lijn, daartussen een stipvrij zone. Rug bruinig.

Lengte tot 35 mm.

Verzorging en gedrag als de overige soorten. Nog niet nagekweekt.

Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.

Temperatuur: 20 tot 28° C

pH: 5-8   dH: 0-12   fH: 0-21   ppm: 0-200

Kopen: ok.