CarnegiellaCarnegiella myersi

Carnegiélla

= naar een eigennaam.

Klein geslacht van karperzalmen met 4 soorten uit de familie van de ➛Gasteropelecidae.

Kleine Zuid-Amerikaanse bijlzalmen, die vanwege de afwijkende tandbezetting in een eigen geslacht zijn geplaatst. De verspreiding beslaat het stroomgebied van de Amazone en de Orinoco. Lichaamsvorm typisch voor de familie: en sterk gewelfde buiklijn met een vrijwel vlakke rug. De borstvinnen zijn vleugelvormig en van stevige spieren voorzien, die vastzitten aan een bot dat de buiklijn vormt. Een ➛vetvin ontbreekt. Het geslachtsonderscheid is vaak moeilijk te zien, vrouwelijke dieren zijn wat steviger van bouw. De bovenstandige bek verraad samen met de lichaamsbouw hun voorkeur voor een leven aan het wateroppervlak, waar ze ook vrijwel permanent tegenaan plakken tijdens het zwemmen.

Eenvoudig te houden levendige vissen, die weinig eisen stellen, maar wel springlustig zijn. Een goed sluitende aquariumafdekking zonder scherpe voorwerpen is van belang. Vermijd al te druk gezelschap, de dieren kunnen dan schuw worden. Voldoende zwemruimte aan het oppervlak met wat dekking in de vorm van drijfplanten of -bladeren heeft de voorkeur. Een donkere bodem en beperkte stroming zijn eveneens aan te raden.

Van nature insecteneters, kan als voedsel allerlei klein voer van dierlijke oorsprong worden gegeven, ook ➛droogvoer. Vooral ➛fruitvliegen en ➛zwarte muggenlarven worden gewaardeerd. Voedsel wordt alleen nabij of van het wateroppervlak gegeten, eenmaal halverwege de bodem wordt er niet meer naar omgekeken.

De kweek is lastig, zo deze al is gelukt. Zacht, zuur water en sterk gedempt licht zijn nodig, evenals afwisselend voer van goede kwaliteit. De man dirigeert de vrouw tussen fijn groen nabij het wateroppervlak, waarin vervolgens de eieren worden afgezet. Het zijn vrijleggende eierrovers, haal daarom na het afzetten de ouders weg voor maximale opbrengst. Na ruim een dag komen de eieren uit en teren de jongen nog tot 5 dagen op hun dooierzak. Daarna kan met stoffijn ➛jongbroedvoer als ➛Paramecium worden gevoerd, na een week met ➛Artemia-naupliën.

márthae

Myers 1927

Verspreiding in de bovenloop van de Orinoco in Venezuela. Leeft in donkerbruin getint rivierwater in door bos beschaduwde gebieden, voorzien van een bodem vol bladafval.

Lichaamsvorm karakteristiek voor het geslacht. De doorgaans elegant geronde buiklijn toont twee subtiele knikken, waardoor de vis wat gedrongener lijkt. Grondkleur zilver met een paarsbruine glans, daaroverheen regelmatige, gestippelde zwarte cirkels met het oog als middelpunt. Daarin onderscheidt de soort zich van C. schereri. Deze cirkels lopen over het hele lichaam. De buiklijn zelf is van een zwarte rand voorzien, de rug is bruin. Vanaf de grote borstvin loopt een gele lijn tot op de staartwortel aan de onderkant afgezet met een zwarte.

Carnegiella marthae
Carnegiella marthae

Lengte tot 28 mm.

Verzorging en gedrag als beschreven bij het geslacht.

Over de kweek is niets bekend.

Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.

Temperatuur: 20 tot 28° C

pH: 5-7   dH: 0-12   fH: 0-21   ppm: 0-200

mýersi

Fernández-Yépez 1950

Afkomstig uit het stroomgebied van de Amazone in Bolivia en Peru.

Carnegiella myersi
Carnegiella myersi. © ➛G. Blank

Uiterlijk als aangegeven bij het geslacht, als C. strigata met een vloeiend ronde buiklijn en lijkt daardoor slanker dan C. marthae en C. schereri. Grondkleur zilver met een paarsbruine glans. Langs de buiklijn loopt een zwartbruine lijn. Vanachter de borstvin tot op de staartwortel een dunne gele lengtestreep met daaronder een bruine. Tekening een zeer fijn stippenpatroon lands de schubben.

Lengte tot 25 mm.

Verzorging en gedrag als aangegeven bij het geslacht.

Over de kweek is weinig bekend.

Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.

Temperatuur: 23 tot 26° C

pH: 4-7   dH: 0-12   fH: 0-21   ppm: 0-200