= beekje, uit de beek.
Klein geslacht van tandkarpers met 3 soorten uit de familie van de ➛Rivulidae.
Dat is wat overbleef nadat alle ondergeslachten tot geslacht worden verheven. Een veel bekritiseerde stap, die mogelijk weer ongedaan gemaakt wordt in de toekomst. Deze drie overblijvende soorten vielen voorheen in het ondergeslacht Rivulus.
Slanke en langwerpige, niet-annuele ➛killivissen met een nauwelijks gewelfd, in doorsnede cilindrisch rond lichaam, alleen bij de staart zijdelings afgeplat. Rug aan de voorzijde afgeplat. Ogen groot en ver vooraan, bek vrij klein. De rugvin staat ver naar achteren. Deze is, evenals de overige ongepaarde vinnen, afgerond en betrekkelijk klein. De buikvinnen worden gebruikt om zich vast te zetten aan voorwerpen.
Typische oppervlaktevissen, die graag stil tussen planten hangen of net onder het oppervlak op (➛drijf)bladeren liggen. Deze vissen springen zeer doeltreffend door de kleinste gaatjes, dek het aquarium goed af. In de natuur wordt het water tijdens regen verlaten om op insectenjacht te gaan. Eenvoudig te houden vissen, maar minder populair door hun rustige gedrag. Meerder mannen is bij voldoende ruimte geen probleem, later bij elkaar geplaatst kan tot veel agressie leiden. Zorg voor een goede beplanting.
Niet veeleisend wat voer betreft, zolang dit van ➛dierlijke oorsprong is, de voorkeur gaat uit naar levend voer.
De kweek is niet moeilijk, maar niet bijzonder productief. Plaats een paar of trio bijeen in een bakje met wat turf op de bodem en een ➛kweekmop. Indien goed gevoerd worden dagelijks tot 15 eieren afgezet. De ➛incubatie varieert per ei sterk, tussen 12 tot 20 dagen. Eventueel een schimmelwerend middel als ➛Trypaflavine gebruiken. Jongen eten meteen ➛microwormen, ➛azijnaaltjes en ➛Artemia naupliën en groeien snel. Volwassenheid wordt na 3 tot 5 maanden bereikt.
Poey 1860
Inheems op Cuba en in Florida.
Lichaam als bij het geslacht omschreven. Basiskleur grijzig wit, met grijsbruine tot -blauwe flanken. Over de rug en het midden een band met donkerbruine of rode vlekken of stipjes. Achter de kieuwdeksel een ijsblauwe vlek. Sommige variaties met een stevige zwart met blauwwitte vlek op de grens tussen staartwortel en -vin. Vrouwen wat kleiner en minder intens getekend.
Lengte tot 5 cm.
Verzorging, gedrag en kweek volgens de geslachtsbeschrijving.
Geschikt voor aquaria vanaf 30 liter.
Temperatuur: 20 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
De eerst beschreven soort in het geslacht Rivulus. R. insulaepinorum bleek in 2014 een synoniem te zijn.
Kopen: ok.
Trewavas 1948
Endemisch in de Dominicaanse Republiek.
Kleur grijzig wit met grijs- tot roodbruine flanken. Ogen licht oranje. Op de onderste helft blauwgroene zones bij de borst-, aars- en staartvin. Man groter en met een brede zwarte rand langs de staart.
Lengte tot 5,5 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als bij het geslacht aangegeven. Incubatie constanter dan bij R. cylindraceus.
Geschikt voor aquaria vanaf 30 liter.
Temperatuur: 20 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 4-18 fH: 7-32 ppm: 70-300
Een min of meer bedreigde soort.