Rivanol
Als ➛genees- en bestrijdingsmiddel bruikbare, zeer giftige oranjebruine kleurstof, ontwikkeld in 1912 op basis van koolteer. Sinds de jaren '50 aangeprezen als remedie tegen ➛blauwalgen, stip (➛Ichthyophthirius en ➛Oodinium) en bacteriële ➛infecties, en als desinfectiemiddel om legsels tegen schimmel (➛Saprolegnia) te beschermen.
Nadelen zijn er ook. Kreeftachtigen zijn zeer gevoelig voor trypaflavine en overleven een behandeling niet. Ook veel planten zijn niet bestand tegen dit middel. Huidsensoren die het vinden van voedsel mogelijk maken, zoals bij veel bodemvissen als meervallen, raken voor onbekende tijd verdoofd, mogelijk permanent.
De dosering in een behandelbad bedraagt 1 gram per 100 liter. Badduur 3 tot 21 dagen, afhankelijk van de levenscyclus van de te bestrijden infectie. In zuurder water neemt de werking af.
Trypaflavine kan uit water worden verwijderd met ➛actief kool.
Andere namen zijn acriflavine, neutroflavine, gonacrine en euflavine.
= buismaker.
Slingerwormen
Geslacht van ringwormen uit de familie van de ➛Naididae. Meestal gaat het om de soort T. tubifex, de gewone beekslingerworm. Zeer dunne rozerode wormen met een lengte tot zes centimeter die in grote massa's in de modderige bodem van sloten en plassen leven. Daartoe vormen ze in de modder een buisje met behulp van uitscheidingen van hun lichaam, waar ze half uitsteken en zich bij gevaar in kunnen terugtrekken. Half uitstekend maken ze slingerende bewegingen met het bovengrondse deel, om zuurstofrijker water naar zich toe te krijgen. De rode kleur is het gevolg van de aanwezigheid van hemoglobine in het bloed, die de wormen in staat stelt in zuurstofarme omstandigheden te overleven. De wormen kunnen in zo grote aantallen voorkomen dat de bodem er rood van kleurt.
De wormen kunnen het hele jaar worden gevangen, ook 's winters. Een schep bodemgrond is de beste manier om er snel veel te bemachtigen. Bodemmateriaal en wormen zijn met een zeef te scheiden. Hang de zeef met de bodemgrond net in water, waarna de wormen door de gaten het water willen bereiken en uit de zeef vallen. Op de bodem aanbeland zullen de wormen een kluwen vormen. Bewaar de wormen in een ondiepe schaal zodat de kluwen net boven water uitsteekt, of in een diepere pot onder een druppelende kraan. Wacht met voeren tot de dieren hun darmen hebben geleegd, deze kunnen twijfelachtig bodemmateriaal bevatten. Ooit waren er bakjes te koop die in de stortbak van een toilet konden worden gehangen.
Voer tubifex nooit direkt in het water, maar met behulp van een speciaal in de handel verkrijgbaar zeefje. De wormen zullen, eenmaal op de bodem aangekomen, hier al snel in verdwijnen en hun normale levenswijze hervatten: een kokertje maken en hier slingerend deels bovenuit steken. Enkele vissen, zoals botia's, verstaan de kunst de wormen in hun geheel uit de grond te krijgen. Achtergebleven wormhelften kunnen, zeker in grote aantallen, het water ernstig belasten. Verwijderen van deze voedselresten is lastig.
Fijngehakte tubifex vormt een goed ➛jongbroedvoer voor al wat grotere jonge vis, als deze al enige dagen ➛Artemia naupliën eten. Voer hiervan niet teveel ineens, in verband met vervuiling van het water.
De wormen kunnen drager zijn van de parasiet Myxobolus cerebralis. Deze veroorzaakt 'wervelende ziekte', waarbij de vis al tollend om de lengteas zwemt. Dit komt vooral bij zalm en forel voor, in het aquarium is dit een zeldzaam verschijnsel. Ook schijnen de wormen fosforzuur of te scheiden, wat met grote aantallen wormen serieus effect op de ➛zuurgraad kan hebben. Gekochte Tubifex kan parasitaire ➛platwormen herbergen.