= onechte Osphronemus.
Klein geslacht van goerami's met 2 soorten uit de familie van de ➛Osphronemidae.
Kleine goerami's uit zuidelijk India en Sri Lanka, waar de dieren een voorkeur lijken te hebben voor stilstaand of traag stromend water als rijstvelden en andersoortig dichtbegroeid terrein. Ook in brak water.
Langwerpige, hoge ovale lichaamsvorm met een vlamvormige staart en een lange rugvin. Vrouwen missen de verlengde vinstralen in het midden van de staart en missen de bonte kleuren.
Vreedzame dieren, die onderling wel de nodige agressie kunnen vertonen. Het is aan te bevelen één man te combineren met enkele vrouwen, aangezien rivaliteit tussen mannen voor de meeste agressie zorgt. Meerdere mannen houden vraagt beduidend meer ruimte. een dichte beplanting is in elk geval aan te raden, deze vissen mijden open ruimte. Met drijfbladeren gedempte verlichting en een donkere ➛bodem dragen bij aan het zelfvertrouwen. Goede springers, dek het aquarium goed af.
Kunnen met voedsel kieskeurig zijn; met name ➛droogvoer wordt met tegenzin gegeten. ➛Muggenlarven en kleine kreeftachtigen als ➛Cyclops en ➛Daphnia gaan goed, evenals fruitvliegen.
Kweken kan goed, het zijn schuimnestbouwers die dat liefst in een hol of anders onder een overhangend blad of stuk hout doen. Ook zonder schuimnest komt voor. De paring vindt plaats tijdens meerdere opeenvolgende omhelzingen waarbij de man zich onderlangs om de vrouw krult en hom en kuit worden vrijgelaten. Na maximaal twee dagen komen de eieren uit en na nog eens drie dagen zwemmen de jongen vrij. Wat groter ➛jongbroedvoer kan dan worden gegeven, zoals ➛azijnaaltjes. Verwijder vanaf dit moment ook de ouders, aangezien deze de jongen nog wel eens willen eten.
Deze vissen vielen voorheen onder het geslacht ➛Macropodus.
Cuvier 1831
Inheems in zuidelijk India en Sri Lanka.
Uiterlijk als beschreven bij het geslacht. Grondkleur groenbruinig wit, met daarover een donker bruingijze sluier, die op de voorste helft in scherper afgetekende vlekken uitloopt op de onderste helft. Deze sluier kan bij opwinding zeer donker worden. Ongepaarde vinnen transparant roodoranje, met een dunne lichtblauwe rand. Buikvinnen met helderrode voorste vinstralen.
Lengte tot 6,5 cm.
Verzorging, gedrag en kweek als bij het geslacht beschreven. Het schuimnest is klein en weinig samenhangend.
Geschikt voor aquaria vanaf 60 liter.
Temperatuur: 20 tot 28° C
pH: 6-8 dH: 0-30 fH: 0-53 ppm: 0-500
Kopen: ok.
Engmann 1909
Afkomstig uit het Western Ghats gebergte aan de Indiase westkust, in de Chalakkudy, Muvattupuzha en Periyar rivier.
Lichaamsvorm volgens de geslachtsbeschrijving. Grondkleur beigebruin, met twee duidelijke donkerbruine, door het schubbenpatroon zigzaggende lengtestrepen; één door het oog en over het midden, daarboven één vanaf het oog. Ook de rug is donkerbruin. De ongepaarde en de buikvinnen zijn rood getint, met een lichtblauwe zoom. Tijdens de paai kleurt de keel oranje.
Lengte tot 7,5 cm.
Verzorging en gedrag als bij het geslacht aangegeven. meer warmtebehoefte dan P. cupanus.
Kweek als bij het geslacht vermeld. Zowel de bouw van stevige en hoge schuimnesten komt voor als het broeden in een hol, zonder schuimbellen.
Geschikt voor aquaria vanaf 100 liter.
Temperatuur: 22 tot 30° C
pH: 6-8 dH: 0-18 fH: 0-32 ppm: 0-300
Een kwetsbare soort, reden om van wildvang af te zien.