CyclopsCycnogeton procerum

Cyclops

= naar de mythische, eenogige reus.

Geslacht van roeipootkreeftjes uit de subklasse van de ➛Copepoda. Soortenrijk, kosmopolitisch geslacht waarvan meerdere geregeld in aquaria zijn aan te treffen.

Cyclops
Een van de vele Cyclops soorten. © ➛P. Maguire
Met een ovaal, druppelvormig lichaam en twee ➛antennen als een handboog op de kop en een dubbele staart zijn ze zeer herkenbaar, met name de vrouwtjes als deze aan weerszijden van de staartbasis twee naar achteren hangende eizakjes meedragen. Hun grootte varieert van 0,5 tot 5 mm.

Cyclops komt wereldwijd in stilstaand of langzaam stromend zoet, soms ➛brak water, voor en leeft van plantenresten, kleine wormen (➛nematoden) en aas. Ze zwemmen met meer of minder snelle sprongen en kunnen zich zeer snel voortbewegen. Ze leven enkele maanden.

De eenoogkreeftjes zijn voedzamer dan Daphnia's, dankzij het veel hogere eiwit- en vetgehalte. Geschikt voor niet al te grote vissen, en vormen door hun grotere snelheid meer uitdaging dan watervlooien. Eenmaal bewust van de gevaren in het aquarium kunnen de krachtiger exemplaren het er lang in uithouden. Voor het voeren van ouders van jonge vissen zijn ze evenwel minder geschikt: veel Cyclops-soorten zijn rovers die zich mogelijk ook aan kleine jongen kunnen wagen. Paradoxaal genoeg behoren de kleine ➛naupliën van veel soorten door hun geringe grootte tot 0,2 mm tot de meest geschikte en kleinste vormen van ➛jongbroedvoer.

Er zijn ruim 400 soorten bekend.

cyclorhynchus

= met een ronde snuit.

Lábeo

Cycnogéton

Klein geslacht van moerasplanten met 9 soorten uit de familie van de ➛Juncaginaceae.

Taaie, grasachtige, ➛rizoom vormende planten, inheems in Australië en op Nieuw-Guinea. Recht omhoog groeiende bladeren, lang en lintvormig als ➛Vallisneria, in rechtop staande rozetten. Wortels met bolletjes aan de uiteinden.

Eén soort is geschikt voor het aquarium.

prócerum

Buchenau 1868

Inheems in oostelijk en zuidoostelijk Australië, in ondiep water en langs oevers, in zowel zoet als ➛brak water, ook met stroming.

Zeer variabele soort met vele lokale vormen, met de bij het geslacht beschreven algemene kenmerken. In het aquarium vormt een enkele plant een smalle, uit lichtgroene linten bestaande zuil tot aan het oppervlak, waar deze horizontaal buigen. Geregeld worden bloeiwijzen.

Hoogte tot 2 m, breedte tot 8 mm.

Sterke, maar traag groeiende plant, die veel ruimte in de hoogte vraagt. Groeit ook bij weinig licht. Te lange bladeren kunnen worden ingekort.

Te vermeerderen uit zaad; onduidelijk is of de bollen aan de wortels nieuwe planten kunnen voortbrengen.

Geschikt voor aquaria vanaf 300 liter.

Temperatuur: 22 tot 28° C

pH: 5-7   dH: 4-12   fH: 7-21   ppm: 70-200

De soort is lang bekend geweest als Triglochin procera.