Instrument om de hoeveelheid opgeloste stof in een vloeistof mee te ➛meten.
Dat is de brede benadering, voor verschillende toepassingen zijn evenzovele meters verkrijgbaar. In het aquarium gaat de interesse vooral uit naar het type dat het ➛zoutgehalte van ➛brak of zeewater weergeeft.
De hydro- of areometer is een dobbervormig apparaat met een nauwkeurig afgewogen gewicht aan de onderkant. In het water gehangen kan de juiste waarde in g/cm³ op de schaal ter hoogte van de waterlijn worden afgelezen. Het gebruik is daarom bijzonder eenvoudig. De waarde is temperatuur afhankelijk, reden waarvoor sommige hydrometers ook een thermometer bevatten, en wordt weergegeven in g/cm³.
Een nauwkeuriger meting kan worden verkregen met een ➛refractometer. De hydrometer heeft echter als voordeel dat er continue mee kan worden gemeten: tijdens het proces van oplossen van zout wordt het veranderende zoutgehalte weergegeven.
= afgeleid van Hydrometra.
Waterlopers
Familie van langwerpige ➛insecten uit de orde van de wantsen of Heteroptera, die, ondanks niet ín het water te leven, toch tot de waterwantsen of ➛Nepomorpha worden gerekend. Ze komen wereldwijd voor, vooral in de tropen.
Hun tot 22 mm lange, staafvormige lichaam doet wat aan wandelende takken denken, en worden daardoor gemakkelijk over het hoofd gezien. Ook de bruinig grijszwarte kleur helpt daarbij. Vleugels ontbreken of zijn zeer smal, evenals andere wantsen vliegen de dieren zelden. Het ➛abdomen is wat breder dan het borststuk, de kop is lang en in het midden nog wat verder versmald, waar zich ook de ogen bevinden. Het verdikte uiteinde draagt een steeksnuit als voelsprieten, beide lang. De steeksnuit ligt in rust achterwaarts onder de kop. De lengte van beide is nodig in verband met de lange, zeer dunne poten die het dunne lichaam hoog boven het water verheffen.
Waterlopers leven op het oppervlak van meestal stilstaand water en jagen op in het water gevallen insecten en dieren die net onder het oppervlak leven, ook tussen de oeverbegroeiing. Daarbij bewegen ze traag, in tegenstelling tot de verwante schaatsenrijders (➛Gerridae). Vermoedelijk daarom houden ze de oever in de buurt, om niet op te vallen tussen de planten. Prooien worden als een echte wants met de steeksnuit uitgezogen. Eieren worden hogerop op de oeverplanten afgezet. In anderhalve maand vervellen de jongen vijf maal alvorens volwassen te worden.
Als voedsel voor oppervlaktevissen zijn waterlopers geschikt en vormen alleen een bedreiging voor jongbroed en kleine garnalen die zich nabij het oppervlak ophouden. Waterlopers zijn echter nauwelijks met grote aantallen te vangen.
= afgeleid van Hydrophilus.
Spinnende waterkevers
Familie van voornamelijk in het water levende kevers uit de orde van de ➛Coleoptera. Ook komen er enkele landkevers in voor, waarvan meerdere wel in de buurt van water leven en zich prima kunnen redden, mochten ze erin terecht komen.
Gestroomlijnde kevers met een sterk gewelfde rug en een matig gewelfde onderkant, waarvan de geledingen nauw op elkaar aansluiten. Onder water is de onderkant altijd voorzien van een spiegelend laagje lucht. De achterste twee paar poten zijn van zwemharen voorzien, al wordt het middelste, even als de voorste, ook voor houvast gebruikt.
Bekende kevers uit deze familie zijn de kleine en de grote spinnende watertor, welke laatste tot 6 cm groot kan worden en daarmee de grootste waterkever van Nederland en België is.
Zijn de larven al even roofzuchtig als leden van de waterroofkeverfamilie ➛Dytiscidae, de volwassen dieren leven bijna allemaal van planten of afval daarvan. In het aquarium vormen deze dan ook weinig risico. De vraag blijft wel of de kevers in het warme en over het algemeen brandschone aquariumwater voldoende voeding vinden.
In sloten aan te treffen kevers vallen onder de geslachten Anacaena, Berosus, Chaetarthria, Cymbiodyta, Enochrus, Hydrochara, ➛Hydrophilus, Hydrous en Spercheus.